DONDERDAG 13 OCTOBER 1910. 153 De verordening in haar geheel wordt vervolgens eveneens zon der hoofdelijke stemming aangenomen. XII. Voorstel tot onbewoonbaarverklaring van de perceelen Paradijssteeg nis 18, 20, 22, 22a, 56 en 62, Wernershof nis. 4, 4a en 12a, Willem Matthijspoort nis. 1, 2, 3. 4, en 5 en Koningspoort nis. 1, 2, 3, 4, 5 en 6. (Zie Ing. St. No. 267.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik heb in de bladen gelezen, dat binnenkort een voorstel is te verwachten tot wijziging van de Woningwet; op het stuk van onbewoonbaarverklaring zou dan een artikel worden opgenomen, waardoor het mogelijk zou zijn, dat van rijkswege eenige schadevergoeding werd gegeven aan eigenaars van onbewoonbaar verklaarde woningen. Met het oog daarop zou ik willen voorstellen dit punt te laten rusten totdat wij zoover zijn, want er zit in iedere onbe woonbaarverklaring eene onbillijkheid voor de betrokkenen. Een der eigenaars heeft enkele perceelen eerst verleden jaar gekocht en toen ook onderzocht, of de kans bestond, dat zij onbewoonbaar zouden worden verklaard. Hij heeft toen de mededeeling ontvangen, dat zij op het oogenblik daartoe niet zouden worden voorgedragen. En nu leest hij plotseling in de bladen, dat zijne huizen niet geschikt meer zijn voor bewoning. Daarin zit iets hards. In Amsterdam is daarover een strijd gevoerd en waar wij hebben vernomen, dat voor die materie een wetsontwerp zal worden ingediend, vraag ikpresseert deze zaak nu zóó sterk, dat dit voorstel moet worden door gezet? Is het niet beter met deze onbewoonbaarverklaring te wachten, totdat wij nader hebben vernomen, wat er van dat wetsontwerp is? Wellicht zullen wij dan de betrokkenen kunnen tegemoetkomen. De heer Fokker. M. d. V. Ik sluit mij aan bij de woorden van den heer Vergouwen. Ook mij heeft de eigenaar der bewuste perceelen medegedeeld, dat naar zijn information, ingewonnen bij zeker ambtenaar ten Raadhuize, onbewoonbaar verklaring der perceelen niet te duchten was, althans voor- loopig niet. Daarom vind ook ik het vreemd, dat ons nu plotseling dit voorstel gedaan wordt. De heer Korevaar heeft gezegd, dat er wel plannen voor werkmanswoningen in overweging waren geweest, doch dat daarmede geen haast was. Ik meen, dat dan ook met dit voorstel die groote haast niet noodig is De heer Korevaar. M. d. V. De quaestie, door den heer Vergouwen gemoveerd, heb ik ook gevolgd. Het gemeente bestuur van Amsterdam is voor een paar jaar zóóver gegaan van aan den Minister te vragen, of eventueel eene wijziging der Woningwet, waarbij bevoegdheid werd verleend tot schade vergoeding bij onbewoonbaar verklaring, kon worden tegemoet gezien. In afwachting van het antwoord des Ministers besloot de Raad van Amsterdam de voorstellen tot onbewoonbaarver klaringen niet te behandelen. Nu is er eene wijziging der Woningwet geannonceerd, doch voor zoover de couranten betrouwbaar zijn, komt in die wijzigingswet niets voor wat een gunstig antwoord op Amsterdam's verzoek zou kunnen heeten. In die meening word ik versterkt door het feit, dat dezer dagen het gemeentebestuur van Amsterdam opnieuw begonnen is met het behandelen van voorstellen tot onbewoon baarverklaring van verschillende woningen. Het krijgt dus eenigszins het karakter van een kapstok door op de hoop van een toekomstige gunstige wetswijziging dit voorstel aan te houden. De heer Fokker tracht de zaak te brengen op een terrein, waarop zij niet wezen moet. In den aanvang heb ik reeds gezegd, dat deze woningen in elk geval onbewoonbaar ver klaard moeten worden, onafhankelijk van andere plannen, die later misschien aan de orde komen. Ook mij heeft een van de eigenaren medegedeeld, dat hij van de Bouwpolitie eene inlichting had bekomen omtrent eventueele onbewoonbaarverklaring, die in strijd zou zijn met dit voorstel. Ik heb toen een streng onderzoek naar de waar heid ingesteld. En dientengevolge kan ik beslist tegenspreken, dat den man beloofd is, dat in eenige jaren geen onbewoon baarverklaring zou plaats hebben. De heer Fokker. Dat heb ik ook niet gezegd. De heer Wildeboer. Ook na de duidelijke verklaring van den Wethouder van Fabricage, blijft er toch nog wel iets te zeggen voor hetgeen de heer Vergouwen in het midden heeft gebracht. Want al staat er daaromtrent geen bepaling in het wetsontwerp, dan kan die er toch bij amendement worden ingebracht. Ik vind het dus voorzichtiger om te wachten tot de zaak geregeld is. Amsterdam is, dunkt mij, wat al te hard van stapel geloopenlaten wij wat voorzichtiger zijn dan de hoofdstad. De Voorzitter. Wanneer men zoo gaat redeneeren, dan kan men geen enkele wet uitvoeren, want elke wet kan in een afzienbaren tijd veranderd worden. De wetten, die er zijn, moeten worden uitgevoerd; men kan niet op eene wijziging wachten, tenzij die wijziging in de naaste toekomst in het verschiet ligt. De heer Briët. Ik heb de moeite genomen de huisjes te bezoeken en het heeft mij getroffen, dat de huisjes in de Willem Matthijspoort er veel beter uitzien dan de andere huisjes. Nu wordt er in het rapport wel gezegd, dat zij vochtig zijn, ik heb hiernaar geïnformeerd en ook nagegaan of zij vochtig zijn, maar er is mij daarvan niets gebleken. Het treft mij ook in verband met hetgeen de heer Fokker heeft opgemerkt, dat juist de huisjes in de Willem Matthijspoort behooren aan een zekeren Mooten, zoodat het wel een bijzondere coincidentie is, dat deze huisjes in een beteren toestand verkeeren dan de andere. Ik begrijp wel, dat de meeste leden van den Raad de huisjes niet hebben bezocht en daarom zou ik willen voor stellen wat betreft de huisjes in de Willem Matthijspoort, de onbewoonb.xarverklaring uit te stellen tot een volgende ver gadering; dan kunnen de heeren zich zelf eerst op de hoogte stellen en met meer kennis van zaken oordeelen. De heer Wildeboer. Ik heb mij zeker niet duidelijk genoeg uitgedrukt. Ik dacht dat er een wetsontwerp in de Tweede Kamer aanhangig was, en in dat geval zouden wij wel kunnen wachten tot de wet definitief is behandeld en door de Tweede en Eerste Kamer is aangenomen. Wij zijn niet ongehoorzaam aan de wet, wanneer wij wachten als er een voorstel tot wijziging aan hangig is, want ik acht het wel waarschijnlijk, dat Kamerleden met een dergelijk voorstel zullen komen als de heer Vergouwen nu ter sprake heeft gebracht. De heer Korevaar. M. d. V. Ik heb mij misschien niet duidelijk genoeg uitgedrukt naar aanleiding van hetgeen de heer Wildeboer in het midden heeft gebracht. De gemeente Amsterdam, die de quaestie het eerste aan de orde heeft gesteld, zou, wanneer zij gemeend had, dat eene gunstige beschikking op haar adres zou worden genomen, en dat er kans was dat de wet in dien zin zou gewijzigd worden, toch niet dezer dagen zijn overgegaan tot onbewoonbaarverklaring van verschillende woningen. Amsterdam heeft zelf gewenscht, dat de Woningwet de gelegenheid zou openen om schadevergoeding te geven en het heeft zich daartoe tot den Minister gewend. Welk antwoord de Minister heeft gegeven weet ik niet, maar wel weet ik, dat er een wijziging van de Woningwet aan de orde is gesteld, waarin van die tegemoetkoming niets voorkomt. Amsterdam gaat dus voort onbewoonbaar te verklaren, waaruit volgt dat het antwoord van den Minister wel niet erg gerust stellend zal zijn geweest, en dat de kans op eene dergelijke tegemoetkoming ook niet groot is. Verdere gegevens heb ik niet. Wat de heer Briët gêzegd heeft over de vochtigheid der huisjes, ja, dat is eene quaestie van appreciatie. Ik heb al zooveel jaren met dat bijltje gehakt en weet dus dat men erg voorzichtig moet zijn met de beoordeeling daarvan en men wel rekening moet houden met de omstandigheden, 's Zomers zien die huizen er nog al droog uit, want dan staat de deur den geheelen dag open eri er wordt gestookt. Men smeert dan hier en daar een laagje kalk, dat s' zomers wel hangen blijftmaar 's winters begrijpt men niet meer, hoe men zulk een gunstig oordeel over die huizen heeft kunnen vellen. Ook ik heb alle woningen, en dus ook de hier bedoelde, bezocht, maar ik kom niet op mijn oordeel terug. Ik beweer, dat die woningen beslist vochtig zijn. De heer Bosch. M. d. V. Ik geloof dat het eenige bezwaar, dat aan de woningen in de Matthijspoort kleeft, dit is, dat de toegang zeer nauw is. Die toegang is aan het begin van het poortje 0.90 M., terwijl de straat bij de huisjes iets breeder wordt. Nu wil de eigenaar daaraan tegemoet komen door een scheidingsmuurtje zoo te veranderen, dat het zoo noodig met een enkelen trap kan weggeduwd worden. Die woningen wórden o. a. bewoond door eene vrouw op hoogen leeftijd, die er reeds dertig jaar woont en er nog zeer gezond uitziet. Als die woning nu zoo onbehaaglijk en on gezond was, zou die vrouw toch niet zoo gezond zijn. Er zijn trouwens vele hofjes in de stad, waar de ruimte der kamers niet veel grooter is. Een van de bezwaren van de toepassing van de Woningwet is, dat de menschen, die nu wonen voor 1 of minder, na onbewoonbaarverklaring niet meer zoo goedkoop terecht komen. Het is dan ook voor die menschen doorgaans een groot financieel bezwaar, dat zij weg moeten. De heer Vergouwen. M. d. V. De woorden van den heer Korevaar versterken mij in de meening, dal het beter is nog wat met dit voorstel te wachten. De Wethouder heeft blijkbaar iets anders gelezen dan ik en naar het schijnt niet, dat de eventueele wijzigingswet ook zou bevatten eene regeling van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 9