150 DONDERDAG 13 OCTOBER 1910. iets is, dat geheel den inwendigen dienst raakt; het is een regeling die nooit kwaad kan; ik voor mij althans kan het kwade er niet van ontdekken. De heer Sijtsma. M. d. V. U zijt niet in historische beschou wingen getreden en terecht, maar het voorbeeld dat ik wensch aan te halen, bewijst, naar ik meen, dat de regeling zooals zij nu is, niet geheel in den haak is. Het betrett hetzelfde geval, waarop ook de heer Fokker doelde. Toen werd een inspecteur ergens anders benoemd en het lag dus in de lijn, dat een van de adjunct inspecteurs deze betrekking zou vervullen. In den Raad heelt zich iemand toen ook in dien geest uitgesproken. Die adjunct inspecteur heeft toen ook onmiddellijk dienst gedaan als inspec teur, maar toch een jaar lang het salaris van adjunct-inspecteur ontvangen. Zoodra de heer van Hamel als tijdelijk Burgemeester optrad, heeft hij, alsof hij voelde dat dien ambtenaar onrecht was aangedaan, den adjunct-inspecteur onmiddellijk tot inspec teur benoemd op het salaris dat hem toekwam. In zulk een geval had de benoeming eerder moeten geschieden en zooals de regeling nu is, is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat buiten den dienst om een ambtenaar een rechtvaardige promotie een tijd lang wordt onthouden en dan wordt iemand onrecht aangedaan. Wanneer hij niet geschikt is voor eene hoogere betrekking, dan moet hij ook niet een jaar later benoemd worden. De Voorzitter. Uwe beschouwing, mijnheer Sijtsma, gaat niet op. Het geval kan zich toch voordoen dat iemand geen onrecht wordt aangedaan, wanneer hij niet wordt benoemd, maar dat het juist in zijn voordeel is. Gesteld dat er een adjunct-inspecteur is, van wien men nog niet weet of hij wel geschikt is voor inspecteurdan laat men hem nog een jaar lang adjunct-Inspecteur blijven, terwijl de Burgemeester anders iemand uit een andere plaats tot inspecteur zou moeten benoemen, wat niet in het voordeel zou zijn van den adjunct inspecteur. Er staat nergens dat iemand verhoogd moet worden. Nu kan men afwachten en zeggen laat de lagere formatie met één vermeerderd blijven en de hoogere met één verminderdwij kunnen dan onderwijl zien, of de man geschikt blijkt. Dit kan toch in zijn voordeel zijn. Ik kan dus niet inzien, dat dit ten kwade kan komen aan de politicambtenaren. De heer Sijtsma. M. d. V. Naar aanleiding van hetgeen u hebt medegedeeld, wegens het vertrouwen dat wij in u koes teren en tengevolge van de welwillende wijze waarop u, hoe wel het den inwendigen dienst betrof, onze opmerkingen hebt beantwoord, trekken wij ons amendement in. De Voorzitter. Aangezien het amendement van de heeren Fokker en Sijtsma is ingetrokken, maakt het verder geen onderwerp van beraadslaging meer uit. Ik zou nu aan den heer Bosch willen vragen, of het amendement door hem en drie andere leden voorgesteld om de 9e alinea te laten vervallen, niet kan worden ingetrokken, na de wijziging door Burgemeester en Wethouders in die alinea aangebracht, waardoor de cijfers 200 en 100 worden veranderd in 100 en 50. De heer Bosch. M. d. V. Mede namens de overige onder teekenaars van het amendement, met wie ik overleg heb ge pleegd, is het mij aangenaam u te mogen zeggen, dat het grootendeels overnemen onzer amendementen, ons terstond deed vragen, of het door u aangebodene door ons zou kunnen worden geaccepteerd. Nu u voorstelt om in plaats van ƒ900 tot 1100, zooals door ons was bedoeld, de wedden der adjunct-inspecteurs te stellen op f 850 tot 1050, maar er daarentegen prijs op stelt de bevoegdheid te behouden even tueel tot de benoeming van le klassen te kunnen overgaan zoowel bij de inspecteurs als bij de adjunct-inspecteurs, meen den wij dit te moeten toegeven. Wel kwam het ons eerst voor, dat u zelf niet hechtte aan het behoud van dien titel, maar nu wij zien, dat gij er zóóveel waarde aan hecht, en nu door u de vaste belooningen zijn verhoogd en de toelagen terug gebracht worden tot 100 en 50, vinden wij geen reden, overwegende ook dat de verantwoordelijkheid bij u behoort en bij u behoort te blijven, verder op onze voorstellen aan te dringen en nemen dus onze amendementen terug. De beraadslaging wordt gesloten en artikel 1 zonder hoof delijke stemming aangenomen. Art. 2 komt alinea's gewijze in behandeling. Beraadslaging over al. 2, luidende: »de hoofdinspecteur geniet een aanvangswedde van 1900 met drie driejaarlijksche verhoogingen, ieder van ƒ100, tot een maximum van ƒ2200." De heer Fokker. M. d. V. Wat ik wil zeggen, kan een antwoord zijn op hetgeen door u is medegedeeld bij de al- gemeene beschouwingen. Waar door u wordt prijs gesteld op het wonen van den hoofdinspecteur tegenover het stadhuis, zal ik als leek op dit gebied geen poging doen dit onmogelijk te maken. Het kwam mij echter voor, dat met het oog op de betrekkelijk kleine afstanden in Leiden de hoofdinspecteur gemakkelijk te bereiken zou zijn, als zijn woning telefonisch met het bureau van den commissaris van politie verbonden was. Ik dring er echter niet verder op aan. De Voorzitter. Het doet mij genoegen, dat de heer Fokker medegaat met mijne beschouwingen. Mocht de gemeente echter het bedoelde huis goed kunnen gebruiken en voor den hoofd inspecteur een geschikte woning in de buurt kunnen gevonden worden, dan wil ik den wenk nog gaarne overwegen. De beraadslaging wordt gesloten en alinea 2 zonder hoofde lijke stemming aangenomen. Beraadslaging over alinea 3, luidende: »de inspecteur geniet een aanvangswedde van 1200 met vijf driejaarlijksche verhoogingen ieder van 100, tot een maximum van f 1700." De Voorzitter. Op deze alinea is een amendement voorge steld door de heeren Sijtsma en Fokker, strekkende om deze alinea te lezen: »de inspecteur geniet een aanvangswedde van ƒ1200, met vijf verhoogingen na 1, 3, 6, 9 en 12 jaar tot een maximum van 1700." De heer Sijtsma. M. d. V. Na hetgeen gij in het praeadvies hebt gezegd omtrent de verhooging na 1 jaar, gevoelen wij wel iets voor uw bezwaarde sprong wordt dan wel heel spoedig gemaakt. Wij willen ons amendement dus wijzigen en met uw voorstel meegaan, doch alleen onder die voorwaarde, dat de aanvangswedde wordt gesteld op 1300. Dan vervalt het zoogenaamde proefjaar en krijgt men een aanvangssalaris van 1300 opklimmende met de gewone verhooging. Zooals de regeling door Burgemeester en Wethou ders wordt voorgesteld, komt de laatste verhooging wel heel laat. De Voorzitter. Dan blijft het dus bij het oude; alleen wordt de aanvangswedde 1300 met vier driejaarlijksche verhoogingen, terwijl wij, evenals de heeren Bosch c. s., voor stellen een aanvangswedde van ƒ1200 met vijf driejaarlijksche verhoogingen tot een maximum van ƒ1700. Het is natuurlijk moeielijk voor mij als hoofd van de politie het amendement van de heeren Sijtsma en Fokker te bestrijden; ik wil natuurlijk gaarne allen, die in dienst van de politie zijn een zoo hoog mogelijk salaris geven. Het verschil tusschen ons voorstel en dat van den heer Sijtsma is echter, dat het maximum volgens het amendement drie jaar eerder wordt verkregen, wat voor iederen inspecteur dadelijk aan de ge meente op 100 meer komt te staan. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wil alleen nog dit zeggen, dat de verhouding van de adjunct-inspecteurs tot de inspec teurs, en die van de inspecteurs tot den hoofdinspecteur door deze wijziging meer met elkaar overeenkomt. De verhouding van het eindsalaris van den adjunct-inspecteur en het aan- vangsalaris van den inspecteur, en dit weder vergeleken met het eindsalaris van den inspecteur en het beginsalaris van den hoofdinspecteur wordt door ons voorstel meer evenredig naar het mij voorkomt. De Voorzitter. Dit kan ik niet geheel toegeven. Op het oogenblik krijgt de inspecteur 1700 als maximum, en als inspecteur le klasse ƒ1800; de Hoofd-inspecteur begint met 1900, terwijl de adjunct-inspecteurs een maximum krijgen van ƒ1050, als le klasse ƒ1100, en de inspecteurs beginnen met 1200. Derhalve maakt u den sprong van adjunct inspecteur tot inspecteur grooter dan de sprong van inspecteur tot hoofdinspecteur. Het gewijzigde amendement, in stemming gebracht, wordt met 27 tegen 3 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren: Wildeboer, Pera, Aalberse, Ko- revaar, van der Lip, van Hamel, Eerstens, Meuleman, Bosch, van Hoeken, Driessen, Briët, Roem, Hoogenboom, de Boer, Bots, Vergouwen, van Tol, de Vries, Fockema Andrese, van Gruting, Carpentier Alting, Reimeringer, Corts, P. J. Mulder, Zwiers en A. Mulder. Vóór stemmen de heeren: Sijtsma, Fokker en Timp. (De heer Meuleman was inmiddels ter vergadering gekomen). Alinea 3 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Beraadslagingen over alinea 4, luidende: »de adjunct-inspecteur geniet een aanvangswedde van ƒ850 met vier tweejaarlijksche verhoogingen, ieder van 50, tot een maximum van 1050." De Voorzitter. Op deze alinea is een amendement voor gesteld door de heeren Sijtsma en Fokker, strekkende om deze alinea te lezen: »de adjunct-inspecteur geniet een aanvangswedde van ƒ850, met twee driejaarlijksche verhoogingen van 100, tot een maximum van 1050," en een amendement door de heeren Bosch c. s., om te lezen: »de adjunct-inspecteur geniet een aanvangswedde van ƒ900, met vier tweejaarlijksche verhoogingen, ieder van 50, tot een maximum van 1100". Het verschil tusschen het amendement van de heeren Sijtsma en Fokker en ons voorstel is niet groot. De eerstgenoemden willen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 6