DONDERDAG 13
OCTOBER 1910.
157
geven aan patroons, die voor de gemeente arbeiden, omtrent
de voorwaarden, die zij voor het aannemen van hunne werk
lieden moeten stellen. Dan grijpen wij veel te ver in het
bedrijf in, en begeven wij ons in dingen, die wij niet volledig
kunnen beoordeelen.
De heer Fokker. M. d. V. Nog eene korte opmerking. Ik
zou bet gezicht van de Katholieke en Antirevolutionaire
raadsleden wel eens willen zien, wanneer een patroon, die
van de gemeente werk krijgt, iemand ontsloeg met een brief
gij doet uw plicht uitstekend, maar ik ontsla u, omdat gij
Roomsch-Katholiek of Antirevolutionair zijt Ik denk, dat die
raadsleden zouden zeggen, dat die patroon daartoe het recht
niet had, omdat wij vrijheid van godsdienst hebben en het
geval te stuitender is, omdat hij betaald wordt met het geld
van alle belastingbetalers, zonder onderscheid van geloof of
richting. Welnu, een dergelijke daad zou op gelijke lijn staan
met die, waarover het adres spreekt; maar hier behoorde de
werkman tot een bepaalde vakvereeniging. Dat schijnt wèl
te mogenIk meen, dat wij wel degelijk tegen zulk eene
handelwijze mogen en moeten waken.
De Voorzitter. Ik geloof, dat de heer Fokker de zaak verkeerd
opvat. De Raad kan zeggenik wensch geen werk meer op
te dragen aan een patroon, die zijn personeel om een derge
lijke reden ontslaat, maar de Raad kan in de overeenkomst
daaromtrent toch geen conditie vastleggen.
De heer P. J. Mulder. M. d. Y. Als de heer Fokker knechts
in zijn dienst had, zou hij naar mijne meening anders spreken,
dan hij nu doet.
De heer Sijtsma. M. d. V. De heeren laten nu den heer
Fokker alleen staan, maar ik geloof toch niet, dat de rede
neering van Burgemeester en Wethouders in overeenstemming
is met de billijkheid en de rechtvaardigheid. Ook ik vind de
handelwijze van dezen patroon niet in den haak. Het getuig
schrift zegt, dat de werkman geen lid van eene bepaalde
vereeniging mocht zijn; maar de patroons willen zich toch
ook vereenigen en nu zou reeds de humaniteit medebrengen,
dat zij hun personeel vergunden lid te zijn van eene vak
organisatie, van eene wettige, Koninklijk goedgekeurde ver
eeniging, zooals in het onderhavig geval deze is.
Nu kan de patroon natuurlijk zeggen: ik wil zulke per
sonen toch niet in het werk hebben, maar dan staat het ook
aan een lichaam als den Gemeenteraad vrij om te zeggen
dan krijgt gij geen werk van ons. Waar nu een werkman
gesteld wordt voor de keuze tusschen werkloos worden en
ontslag nemen als lid zijner vereeniging, moet m. i. het
gemeentebestuur, dat de wetten des lands, ook de grondwet,
moet helpen handhaven, zeggendaaraan zullen wij voor
zoover gij, patroon, onze werknemer zijt, niet medewerken.
De heer Fockema Andreae vraagtWaar is op die wijze
het einde Mijnheer de Voorzitter, wij doen reeds het een
en ander op dit gebied ten aanzien van loon en arbeidsduur.
De heer Fockema Andreae zou zich dan ook hiertegen moeten
verzetten, wat hij echter niet gedaan heeft.
Zond een patroon iemand weg om zijne godsdienstige ge
zindheid, dan zou daartegen ook wel van andere zijde verzet
komen, maar voor mij staan die gevallen geheel gelijk.
De Voorzitter. Ik zou tegen u hetzelfde willen zeggen als
tegen den heer Fokker. Ik geef toe, dat het niet mijne sym
pathie zou hebben, als een patroon zijn werklieden zou ont
slaan om hun godsdienstige gezindheid, maar dat is nog iets
anders dan den patroon bepaalde condities op te leggen ten
aanzien van de godsdienstige gezindheid van zijne werklieden;
ook op dat punt kan men hem m. i. niet binden.
De heer Pera. Ik heb voortdurend in twijfel gestaan, wat
mijne houding in deze zou zijn. Het is niet te ontkennen, dat
voor het verzoek om het recht te hebben lid van eene ver
eeniging te worden veel is te zeggen; dit behoort eigenlijk tot
de gewone voorwaarde van onze samenleving. Er is echter
eene uitzondering. Wanneer een patroon in het algemeen zou
zeggen ik wil niet dat mijne werklieden lid wot den van eenige
vereeniging, dan wil het mij voorkomen dat dit een eisch zou
zijn, die in onze tegenwoordige maatschappij niet mag worden
gesteld, en dat de gemeente hiermede ook wel rekening zou
mogen houden bij het opdragen van werkzaamheden. Nu ken
ik echter de hier bedoelde vereeniging in haar leven en wijze
van werken niet. Er bestaat tusschen de vakvereenigingen een
groot verschilook een groot verschil in beteekenis tegenover
de patroons. Er zijn vereenigingen die in het belang der samen
leving heilzaam werkener zijn er ook die kwaad stichten.
Waar het nu vereenigingen betreft die bevorderen de beschaving,
de goede orde, de degelijkheid enz., daar zou ik zeggen, dat
er alles voor te zeggen is, dat de werklieden aan eene dergelijke
vereeniging deelnemen. Maar wij behoeven het niet onder stoelen
of banken te steken, dat er vereenigingen zijn, die de werk
lieden veeleer van den wal in de sloot helpen. En waar wij
met dergelijke vereenigingen te doen hebben, die als zoodanig
een kwaden invloed uitoefenen op de werklieden, die hen in
vele opzichten ongeschikt maken voor den arbeid, daar moet
de patroon ook het recht hebben te zeggenik wensch geen
werklieden in mijn dienst, die deel uitmaken van eene derge
lijke vereeniging. Dat recht mag den patroon gerust worden
toegekend.
In het onderhavige geval meen ik het voorzichtigst te doen
te stemmen voor het voorstel van Burgemeester en Wet
houders, omdat ik niet kan bewijzen, dat de vereeniging,
wier leden door den patroon worden uitgesloten, ten gunste
van de werklieden werkt.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het verzoek, in stemming gebracht, wordt met 24 tegen
4 stemmen afgewezen.
Tegen stemmen de heeren Wildeboer, Pera, Aalberse,
Korevaar, van der Lip, van Hamel, Eerstens, Meuleman,
Timp, Bosch, van Hoeken, Driessen, Briët, Roem, Hoogenboom,
de Boei', Bots, de Vries, Fockema Andreae, Carpentier Alting,
Reimeringer, Corts, P. J. Mulder en A. Mulder.
Vóór stemmen de heeren Sijtsma, Fokker, van Tol en Zwiers.
XVI Voorstel tot hernieuwing van het contract met de
firma J. J. Groen en Zn. betreffende de levering van de
Ingekomen Stukken en van het gedrukt stenografisch verslag
van de Handelingen van den Gemeenteraad.
(Zie Ing. St. No. 301).
De Voorzitter. Ik kan verklaren, dat Burgemeester en
Wethouders den arbeid van den heer Groen ten zeerste op
prijs stellen, want ook het vele werk, dat hij voor de Secre
tarie levert, wordt op nette en prompte wijze uitgevoerd.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel wordt in stemming gebracht en met algemeene
stemmen op 1 na, die van den heer Fokker, aangenomen.
XVII. Voorstel:
a. tot het aangaan van een overeenkomst met de gemeente
Rijnsburg in zake de levering van gas in die gemeente;
b. tot aanvulling van het uitbreidings-en vernieuwingsfonds
der stedelijke gasfabriek, met een bedrag van f 52.500.
c. tot vaststelling van den desbetrelïenden begrootingsstaat.
(Zie Ing. St. No. 296).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Bots. M. d. V. Moet ook met de gemeente Oegst-
geest niet een overeenkomst getroffen worden, omdat men
door die gemeente de verbinding moet leggen
De heer Korevaar. M. d. V. De onderhandelingen daarover
met de gemeente Oegstgeest zijn gaande. Meer kan ik er niet
van zeggen, maar tegen de aanneming van dit voorstel be
staat uit dat oogpunt geen enkel bezwaar.
De beraadslaging wordt gesloten.
De artikelen 1 tot en met 12 en daarna de concept-overeen
komst in haar geheel worden achtereenvolgens zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
De punten b en c van het voorstel worden hierop eveneens
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. Verlangt nu nog iemand het woord?
De heer Pera. M. d. V. Het is enkele weken geleden, dat
ik stond bij de brug bij Voorhout, toen daar een sleep zand
bakken passeerde. Nu is het, meen ik, een eisch, dat er op
elke bak een werkman aanwezig is, maar tot mijn ergernis
bemerkte ik, dat dit hier niet het geval was. Wel was het
vereischte getal werklieden bijeen, maar zij zaten bij elkander
op de sleepboot. En wanneer men dan ziet, op welke wijze
die zware bakken heen en weder worden gegooid tegen de
muren, dan kan men gerust zeggen, dat er geen werk te
maken is, dat daartegen bestand blijft. Nu is het doel mijner
vraag, of niet op eenigerlei wijze, omdat toch de financiën
der gemeente Leiden bij deze zaak zoo nauw betrokken zijn,
eenig toezicht zou zijn te houden, dat in elk geval de men-
schen op de bakken een weinig medewerken ter voorkoming
van nadeel en schade aan de bruggen en muren. Ik heb nu
de mededeeling gedaan ik verlang geen dadelijk antwoord
is er niets aan te doen, welnu het zij zoo, maar wanneer er
iets gedaan kan worden, dan hoop ik ook dat het niet zal
worden nagelaten.
De heer Zwiers. In verband met hetgeen de heer Pera
zeide, wil ik nog opmerken, dat ik dezer dagen ook aan het
kanaal naar Voorhout van iets dergelijks getuige was. Ik
meen, dat het grootste aantal, dat achter een sleepboot mag
zijn, 4 is. In 't begin dezer week waren er echter achter
zulk een sleepboot vooreerst vier zandbakken (waarvan 3
geheel onbeheerd), maar bovendien nog twee groote schuiten,
zoodat het geheele aantal 6 bedroeg, wat in een dergelijk
kanaal zeker gevaar oplevert voor beschoeiing en kunst
werken. Ik hoop, dat Burgemeester en Wethouders ernstig
hun aandacht aan dezen toestand zullen wijden.