90
welke door de gemeente betaald waren, niet begrepen waren.
Ook in die overdrachtskosten zou natuurlijk het Rijk zijn
aandeel moeten betalen, terwijl het bovendien billijk was dat
de betaalde koopsommen zouden worden verhoogd met
een zeker bedrag aan rente, dat door de gemeente van af
den aankoop der perceclen tot aan de overdracht aan het Rijk
van die koopsommen zou zijn betaald. Aannemende nu dat
de overdracht nog op 1 Juni van dit jaar had kunnen
plaats hebben, deden wij daarop den prijs der perceelen op
1 Juni van dit jaar berekenen en verstrekten wij aan den
rijksbouwkundige de hier volgende opgave, waaruit blijkt, dat
.de totaal koopsom van alle aan het Rijk aangeboden per
ceelen thans kon worden vastgesteld op ƒ187120.97.
L 577 (Leiden.)
2
17
70
30775.15
578
1
45
20
20526.20
579
1
53
74
21733.43
580
1
63
60
15536.42
603
0
56
40
5356.07
554
2
46
50
2013350
E 780 (Oegstgeest.)
1
55
10
11970.55
781
1
15
60
8921.95
81
1
92
00
28159.12
82
1
63
70
24008.58
Te zamen
16
09
54
187120.97
De Minister van Binnenl. Zaken bleek zich met deze prijs
opgave dei' perceelen te kunnen vereenigen en had ook
overigens tegen het nader dooi' ons voorgestelde geen bezwaar.
Alleen wilde Zijne Excellentie voor het Rijk de mogelijkheid
behouden zien, om bijaldien niet op den overeengekomen
datum met den bouw van het ziekenhuis zou zijn begonnen
en dan evenmin door de gemeente vóór het verstrijken van
den haar gestelden termijn van de bevoegdheid zou zijn gebruik
gemaakt om in den eigendom der terreinen terug te treden,
alsnog later met den bouw aan te vangen, in welk geval
dan weer voor de daaropvolgende jaren door het Rijk met de
betaling van 4.229% van gedeelte van 187.120.97 aan de
gemeente zou kunnen worden volstaan. Hoewel nu de over
eenkomst, aangenomen altijd dat het Rijk niet tijdig met den
bouw zal beginnen en dat de gemeente dan niet in den
eigendom der terreinen zal willen terugtreden, door deze
wijziging voor de gemeente minder voordeelig zal worden
en de prikkel voor het Rijk om vóór den overeengekomen
datum met den bouw te beginnen daardoor ook wel wat van
zijn kracht zal verliezen, hebben wij gemeend in deze toch
aan de wenschen der Regeering te moeten tegemoet komen.
Als datum, vóór welken met den bouw zal moeten worden
begonnen, is aangenomen 1 Juni 1913. Voorts zijn, om allerlei
lastige en langdradige omschrijvingen te voorkomen, in de
na te noemen voorwaarden der overeenkomst de factoren
4.229% van der geheele koopsom, 4.229% vandegeheele
koopsom en 4.229% van Vs der koopsom over den termijn van
1 Jan. 1910 tot 1 Jan. 1913, met bijberekening van de in dit
geval verschuldigde rente, door de correspondeerende bedragen
in geld van ƒ5275.56, ƒ7913.35 en ƒ8235.vervangen.
Up grond van al het bovenstaande geven wij U dus in
overweging te besluiten de perceelen weiland, gelegen onder
Leiden en Oegstgeest, kadastraal bekend als gemeente Leiden,
Sectie L, nis. 577, 578, 579, 580, 603 en 554 en gemeente
Oegstgeest Sectie E, nis. 780. 781, 81 en 82, te zamen groot
16.09.54 H.A., aan het Rijk te verkoopen tegen betaling als
koopprijs gedurende 75 achtereenvolgende jaren jaarlijks
van een som van 5275.56 en voorts onder de volgende be
dingen
1°. De jaarlijksche betaling van genoemd bedrag zal moeten
plaats hebben vóór of op 1 Juni van elk jaar;
voor de eerste maal in 1911, voor de laatste maal derhalve
in 1985, telkens nadat door de gemeente Leiden in de maand
April eene declaratie in duplo, waarvan een op zegel in goede
orde aan het Departement van Binnenlandsche Zaken zal zijn
ingezonden
2°. Het Rijk verbindt zich op de gekochte terreinen een
Academisch Ziekenhuis te stichten met bijgehoorende klinieken
en laboratoria en met den bouw daarvan vóór 1 Juni 1913
aan te vangen.
.Indien op 1 Juni 1913 niet met den bouw is begonnen zal
het Rijk gedurende de dan nog iesteerende 72 jaren in plaats
van de genoemde anr.uiteit jaarlijks vóór of op 1 Juni, voor
de eerste inaal derhalve in 1914, eene som van ƒ7913 35 aan
de gemeente Leiden betalen; bovendien zul het Rijk alsdan
vóór of op 1 Augustus 1913 voor eens aan de gemeente Leiden
eene som van ƒ8235 betalen. Mocht daarna het Rijk echter
te eeniger tijd alsnog met den bouw aanvangen, dan zal, te
beginnen met het jaar, volgende op dat, waarin met bouwen
is begonnen, de verder verschuldigde jaarlijksche som wederom
ƒ5275.56 bedragen. Ook zal, ingeval op 1 Juni 1913 niet met
den bouw is aangevangen, het der gemeente Leiden alsdan
tot en met 31 December 1913 vrij staan, in den eigendom
der afgestane terreinen terug te treden, tegen terugbetaling
aan het Rijk van de ontvangen annuiteiten, zonder u eer. De
op die overdracht vallende kosten van registratie en over
schrijving zullen alsdan ten laste van het Rijk komen.
3°. De kosten van de akte en overdracht, uitgezonderd de
zegelrechten en de kosten op de betaling vallende, komen ten
laste van het Rijk.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 217. Leiden, 21 Juni 1910.
Onder overlegging van nevensgaand verzoek van Mr. H.
M. G. Kloppenburg, alsmede van het naar aanleiding daarvan
aan ons college gericht schrijven van Regenten van het
Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwen
huis, geven wij Uwe Vergadering in overweging aan den heer
Mr. H. M. G. Kloppenburg op zijn verzoek eervol ontslag te
verleenen als regent van die instelling, onder dankbetuiging
voor de als zoodanig bewezen diensten, en voorts over te
gaan tot de benoeming van een nieuwen regent uit de door
het college van regenten aangeboden voordracht.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, den 18 Juli 1910.
In antwoord op het schrijven van Uw College d.d. 1 April
1910, no. 2/50, waarvan de bijlage hierbij wordt terugge
zonden, hebben Regenten van het Gereformeerd Oude Mannen-
en Vrouwenhuis de eer U te adviseeren, dat het door den
heer Mr. H. M. G. Kloppenburg gevraagde ontslag als Regent
dezer instelling worde verleend, eervol en onder dankbetuiging
voor de als zoodanig bewezen diensten.
Tevens hebben zij de eer, ingevolge artikel 3 van het
Reglement dezer instelling, de volgende voordracht voor de
vacature aan te bieden:
1°. Mr. A. J. BLOK, hoogleeraar in de faculteit der rechts
geleerdheid
2°. Dr. W. BURCK, oud-Oost-Indisch hoofdambtenaar.
Namens Regenten voornoemd,
F. Gordon, Voorzitter.
J. E. Heeres, Secretaris.
Aan het College van Burgemeester en Wethouders van Leiden.
Leiden, 31 Maart 1910.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Bij dezen heb ik de eer Uw College kennis te geven, dat
ik wegens mijn vertrek naar Rotterdam genoodzaakt ben
mijne betrekking van regent van het Gereformeerd Minne-
of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis alhier neer te leggen,
U mitsdien als zoodanig ontslag verzoekende.
Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zijn
Van Uw College de dienstwillige
Kloppenburg.
Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.
Kadastrale aanduiding.
H.A.
Grootte.
A.
c.A.
Kooprijs op
1 Juni 1910.