86 N°. 208. Leiden, 19 Juli 1910. Geheel overeenkomstig het advies van de Plaatselijke Schoolcommissie geven wij U in overweging geen gevolg te geven aan nevensgaand verzoek van F. Tj. Reindersma en andere onderwijzers- hoofden van gezinnen in deze gemeente, om over te gaan tot een verhooging van de tegemoetkoming in de woninghuur, welke ingevolge het 8e lid van art. 26 der wet op het Lager Onderwijs aan gehuwde onderwijzers boven den leeftijd van 28 jaren moet worden uitgekeerd. Terecht toch merkt de schoolcommissie op dat, wanneer van de ruim 1100 gemeenten, welke Nederland telt, er in 55 een hoogere tegemoetkoming in de huishuur dan in Leiden gegeven wordt, dat hoogere bedrag vermoedelijk wel ver band zal houden met de verdere daar geldende salarisregelingen. In Leiden nu is nog zeer kort geleden een geheel nieuwe salarisregeling vastgesteld, err er kan daarom thans geen aanleiding bestaan om de tegemoetkoming aan de gehuwde onder wij zeis, die overigens geheel hetzelfde werk doen als de andere onder wijzers, nu weer te gaan verhoogen. Wij willen hier nog slechts aan toevoegen dat bij Raads besluit van 9 November 1905 (Zie Ing. St. no. 260) de tege moetkoming, die destijds 50.bedroeg, tot ƒ75.verhoogd werd, nadat een amendement van den heer Witmans om de vergoeding tot 100 te ver hoogen met 20 tegen 8 stemmen verworpen was. Sedert is nu bij Raadsbesluit van 12 Maart 1908 weder een belangrijke verbetering in de salarisregeling voor de onderwijzers in het algemeen gebracht, zonder dat daarbij termen gevonden werden om in het bedrag der tegemoetkoming voor huishuur verandering te brengen. Reden waarom dat thans wel zou moeten geschieden, kan er dan ook o. i. niet bestaan. Mitsdien stellen wij u voor afwijzend op het verzoek te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, Edelachtbare Heeren! Ondergeteekenden, onderwijzers bij 't openbaar lager onderwijs in deze Gemeente, allen hoofden van gezinnennemen bij dezen de vrijheid de aandacht van Uw College te vestigen op de vigeerende verordening, regelende de jaarwedden der onder wijzers en wel in 't bijzonderde tegemoetkoming in de woninghuur. 't Apprecieerende, dat deze Gemeente 't minimum bij de W'et bepaald, onvoldoende heeft geacht, zijn ze nochtans van meening, dat die tegemoetkoming niet in verhouding staat tot de ver meerderde levensbehoeften van gezinshoofden en niet in over eenstemming met de locale omstandigheden. Bij 't vaststellen van 't minimum heeft de Wetgever klaarblijkelijk het oog gehad op die plattelandsgemeentenwaar de levensstandaard zoo laag is, dat die tegemoetkoming inderdaad op dien naam aanspraak heeft. Toch zijn er zelfs daar vele onder, die 't minimum te laag achten. Zooals uit bijgaand staatje blijkt, valt een vergelijking met wat andere Gemeenten zich verplicht rekenen aan onderwijzers-gezinshoofden te vergoeden zeer ten nadeele van Leiden uit. Met vertrouwen doen ze daarom een beroep op de wel willendheid van Uw College om ernstig te overwegen de belangen van deze groep van ambtenaren en spreken de hoop uit, dat U in dezen een goedgunstige beslissing moge nemen. Namens de ondergeteekenden F. Tj. Reinbersma. (Volgen de namen van nog 36 adressanten) N°. 209. Leiden, 19 Juli 1910. Zoowel van de zijde van den bewoner van het perceel Witte Singel no. 57, als van de Gezondheidscommissie, bereikten ons klachten over den vervuilden en voor de openbare gezond heid schadelijken toestand van het stukje sloot, gelegen achter de perceelen Witte Singel nis 5962. Aangezien deze klach ten ons bij onderzoek gegrond bleken en van een schoonmaken der sloot, hetwelk reeds meermalen op onze lastgeving had plaats gehad, geen blijvende en afdoende verbetering te wach ten was, droegen wij aan een commissie, als bedoeld bij art. 12 der Lanen verordening, bestaande uit den Directeur van Gemeentewerken en twee stadsgeneesheeren, op een onderzoek naar den toestand der sloot in te stellen en ons ter zake een met redenen omkleed advies uit te brengen. Uit dat advies nu blijkt dat ook deze commissie de sloot wegens de daarin en daardoor afgevoerd wordende stoffen schadelijk acht voor de openbare gezondheid en van meening is, dat de toestand door uitbaggeren of schoonmaken niet te verbeteren is. Het slootje, dat slechts 15 meter lang is, ont vangt de faecaliën en andere afvoerstoffem uit een aan den Witten Singel gelegen blok huizen. Het is aan weerskanten zoo goed als afgesloten en heeft alleen een verbinding door een buisleiding met de Trekvliet. Aangezien evenwel door die buis wel de bovenste laag vuil kan afvloeien, maar daardoor toch niet kan belet worden, dat de faecaliën en andere afvoer- stoffen van de sloot bezinken, verkeert zij toch meestal in sterk vervuilden toestand, waarbij zij voor de omwonenden hoogst onaangename uitwasemingen verspreidt. Daarbij wijst de gezondheidscommissie er op, dat de vliegen welke zich veelal in de buurt van de sloot ophouden, een voortdurend gevaar van besmetting voor de omwonenden opleveren. De toestand kan dus onhoudbaar worden geacht en alleen demping van de sloot kan de dringend noodige verbetering aan brengen. Mitsdien geven wij U in overweging de eigenaren van de sloot, gelegen achter de perceelen aan den Witten Singel nis 5962, op het in de Leeskamer liggende schetskaartje nader met blauwe kleur aangeduid, te gelasten die sloot te dempen en door een riool te vervangen, op de wijze en binnen den termijn, door ons college te bepalen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 210. Leiden, 19 Juli 1910. Voor de betrekking van Adjunct-Directeur van het Open baar Slachthuis hebben zich slechts drie sollicitanten aan gemeld. Van dezen trok een zich later weer terug en bleek een tweede niet de noodige kennis en geschiktheid voor de betrekking te bezitten. Van den derden sollicitant, die naast de noodige bekwaamheden ook de vereischte practische er varing heeft, mag men echter verwachten, dat hij behoorlijk voor de hem als adj.-directeur wachtende taak berekend zal zijn. Waar wij dus blijkens het bovenstaande niet kunnen vol doen aan onze verplichting om een voordracht van twee personen aan te bieden, zij het ons vergund in dit geval met de voordracht van één persoon te volstaan, en daarop alleen te plaatsen den heer: S. DOUMA, veearts, rijkskeurmeester in algemeenen dienst te Rotterdam. Onder overlegging van de ter zake door den Directeur en de Commissie voor het Openb. Slachthuis uitgebracht ad viezen, geven wij u dus thans in overweging tot de benoeming van een keuringsveearts, tevens Adj.-Directeur van het Openb. Slachthuis over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 211. Leiden, 19 Juli 1910. Tegen inwilliging van nevensgaand verzoek van den heer Dr. J. C. M. Timmermans, om bestendiging in de betrekking van stadsgeneesheer, bestaat bij ons geen bezwaar. Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging den heer Dr. J. C. M. Timmermans wederom voor den tijd van drie jaren in zijne betrekking van stadsgeneesheer te be stendigen.- Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Edelachtbaren Raad der Gemeente Leiden, geeft met verschuldigden eerbied te kennen ondergeteekende, dat hij verzoekt als stadsgeneesheer te worden gecontinueerd. 't Welk doende enz., uw dw. dn., Dr. J. C. M. Timmermans. N°. 212. Leiden, 19 Juli 1910. Door de afdeeling Leiden en Omstreken van de flollandsche Maatschappij van Landbouw wordt bij nevensgaand adres een subsidie van ƒ4000gevraagd in de kosten van een even tueel hier ter stede in het volgend jaar te houden landbouw tentoonstelling. Met het oog op het zeer belangrijke bedrag der gevraagde sub sidie kunnen wij geen vrijheid vinden u zonder meer tot inwilli ging van het verzoek te adviseeren. Van den anderen kant echter is het zeer moeielijk uit te maken, welk bedrag de gemeente dan wel voor dit doel zou kunnen beschikbaar stellen. Immers, dat de gemeente met het oog op de indirecte voordeelen, welke

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 2