DONDERDAG 30 JUNI 1910. 99 over de wijste, waarop wij indertijd het veld hebben afgestaan, nu uit tegenbewijs van vriendschap of welwillendheid gezegd had: Nu zullen wij aan de gemeente den burcht en de brug alstaan die afbraak is toch niet veel waard tot tijden wijle de gemeente het noodig acht, ze af te breken. Maar 500 te betalen, dat is mij het zien van brug en burcht toch niet waard, en op grond van het voordeel dat de gemeente er bij zal hebben, behoeven wij het zeker niet te doen. De gebouwtjes zijn nu dezer dagen door ons Leidenaars al zooveel bekeken en de menschen van buiten de stad zullen zeker niet naar Leiden komen om het in oogenschouw te nemen. Ik zou er voor zijn, dat wij het maar stil lieten af breken, dezer dagen. De heer Korevaar. M. d. V. Het is heel moeilijk uit te maken, of ƒ500 vertegenwoordigt de waarde van het kunst genot, dat men kan smaken, als de burcht en de brug nog drie maanden blijven staan. Dat laat ik dus den Raad ter beantwoording over. Maar ik zou met een enkel woord een feit in het midden wenschen te brengen, waardoor misschien de heer Sijtsma tot de conclusie zal komen, dat de opoffering voor het Collegium wel een beetje groot zou zijn, wanneer het een door hem bedoeld aanbod ging doen. Aan den anderen kant zal dit feit een ander licht werpen op de gevraagde som. Het studentencorps heeft met den aannemer een contract ge sloten om voor een zekere som het feestgebouw, den Romaanschen burcht inclusief brug en slotpoort te maken, en die te laten staan tot het einde van de feestweek; mocht eventueel door bijzondere omstandigheden het noodig zijn, dat dit alles nog langer blijft bestaan, dan is het Collegium verplicht, den aannemer 50 per week te geven. Aan de eene zijde zou dus het aanbod om burcht en brug drie maanden te laten staan voor het Collegium toch nog al bezwaarlijk zijn. Aan den anderen kant, wanneer de gemeente voor het behoud van burcht en brug gedurende drie maanden, d. i. twaalf weken ƒ250 geeft, dan is dat veel minder dan het studentencorps zou moeten betalen, als het studentencorps ze eventueel volgens contract langer liet staan. De heer Roem. M. d. V. Toen ik het voorstel hoorde, kon ik niet anders zeggen dan: het heeft mijn sympathie. Ik heb eenige keeren hef genoegen gehad, burcht en brug te zien, en enkele menschen van buiten de stad, die met mij waren, zeiden: Jammer dat die getimmerten worden weggebroken. Wat zou het aardig zijn, wanneer die burcht aan den overkant van den Singel er nog een poosje bleef staan! Ik beaamde dat van harte, en vond uw voorstel zeer sympathiek. Maar ik dacht er bijals het een maandje staat, dan zal die papieren burcht er al heel eigenaardig uitzien, en ik vrees, dat wij er daarna niet veel eer mee inleggen. Mocht besloten worden, hem drie maanden te behouden, dan zou ik in elk geval in overweging geven, de volle som van ƒ500 te besteden. Wanneer wij dachten, het onderhoud voor minder dan ƒ250 te kunnen doen, zou dat ons m.i. hard tegenvallen. Ik denk dat de storm wind hem nu al niet weinig zal hebben afgetakeld. Daarom ben ik er niet voor, voor zoo'n langen tijd het gevraagde bedrag er aan te besteden. Ik zou het voldoende achten, wanneer daarvoor bijv. een maand vergoeding werd gegeven. Ik denk dat hij het niet langer houdt dan een maand. Dank u, mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter. Mijne Heeren. De heer Roem spreekt van mijn voorstel, doch een voorstel heb ik niet gedaan. Ik heb de heeren slechts willen polsen, opdat wij in het algemeen weten wat ons te doen staat. Wat betreft het onderhoud, ben ik het met den heer Roem eens. Ik geloof dat het veel te veel risico voor ons zou meebrengen, indien wij voor de helft van het geld de reparatiekosten op ons namen. Dat wij denken aan drie maanden is natuurlijk in de hoop, dat de gebouwen er dan nog netjes zullen uitzien. In September hebben wij n.l. het hygiënisch congres hier ter stede, en bovendien het congres van den Algemeenen Nederlandschen Studentenbond. Dan komen uit België, Zuid-Afrika, uit alle landen, waar onze taal wordt gesproken, de afgevaardigden naar Leiden, en dan is het een attractie, dat die burcht daar nog is te zien. Men zou er bijv. ook muziekuitvoeringen kunnen geven, en dat zal een aangename afwisseling uitmaken voor de congresleden. Het zal wat leven in de stad geven, en vandaar dat wij deze zaak den raadsleden hebben voorgelegd. De heer Fokker. M. d. V. Het spijt mij, dat nu u deleden van den Raad polst, mijn antwoord niet gunstig kan zijn, evenmin als dat van de leden, die voor mij het woord voerden. Wanneer ik inzag, dat wij voor die ƒ500, ook al was het in direct, 499 terug zouden krijgen, dan zou ik er veel voor gevoelen. Maar ik vrees, dat wij na eenigen tijd alleen een treurig overschot zouden zien, zoodat de menschen voor niets zouden komen kijken, als zij kwamen, en het onze onkosten niet loont. Wij mogen verder niet op ons nemen het risico van het onderhoud. Dat ben ik volkomen met den heer Roem eens. U hebt ons gepolst, mijnheer de Voorzitter, maar ik voor mij heb tot mijn spijt geen reden, om er gunstig over te denken. De heer Fockema Andreae. M. d. V. Ik zou p gaarne een vraag willen doen. Ik zou het heel aardig vinden, als de brug en de burcht in behoorlijken toestand eenige maanden bleven staan en zij behoorlijk onderhouden werden zonder dat het ons iets kostte. Wat ik nu echter vrees, is, dat de brug en de burcht, maar vooral de brug, sterk zullen lijden onder de baldadigheid van de jeugd die hier niet gering is. Nu zou ik willen weten, of er een contract te trefïen is, zoo dat de schade, door die baldadigheid toegebracht, niet voor onze rekening komt, maar hersteld werd door den aannemer. Wanneer dat het geval was, zou ik voor het voorstel zijn, maar de vrees, dat de aannemer hierin niet zal treden, is een bezwaar, dat bij mij nog al weegt. De heer Korevaar. M. d. V. Wanneer de Raad er eventueel toe besluit om die 500 uit te geven, dan heeft de gemeente Leiden gedurende drie maanden al die gebouwen in huur en dan is het onderhoud geheel voor rekening van den aannemer. Zoo opgevat heeft de gemeente totaal geen kosten. Nu wijst de heer Fockema Andreae op de kwestie, of onder de verplichting van onderhoud ook behoort het herstellen van de schade aan gebracht door baldadigheid van de jeugd. Dat is te onder vangen. De Raad kan zeggen, dat hij wil huren voor 500 inclusief onderhoud, en daaronder is dan begrepen de schade aangebracht door de baldadigheid van de jeugd. Als de aan nemer dat niet wil, dan komt er niets van. De Raad is vol komen vrij. Ik geloof echter niet, dat deze regeling bezwaar zal geven. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik kan mij bij de vorige sprekers aansluiten, waar ik het niet gerechtigd vind 500 voor dat doel uit te geven. Daar komt nog iets bij. De heer Fockema Andreae heeft gewezen op de baldadigheid der jeugd. Pas hebben wij bij de versiering en verlichting ondervonden, wat de jeugd vermag. Op de Korenbrug brak zij zelts de latten uit om de electrische lampjes stuk te slaan. Er zal dus ook nog een verscherpt politietoezicht noodig zijn en om die reden ben ik niet voor het plan. De algemeene gedachte was dan ook, dat het wenschelijk zou zijn, dat de brug en de burcht zouden blijven. Doch de vraag rees spoedig op: Hoe lang zal het duren voor een en ander door de jeugd afgebroken is? De Voorzitter. Ik geloof wel, dat hij, die het onderhoud heeft, ook moet zorgen, dat alles goed bewaakt wordt en dat er geen buitengewone dingen zullen gebeuren. Dat is toch zijn risico. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik ben nog versterkt in mijn over wegingen, dat wij niet overgaan moeten tot de huur voor ƒ500, vooral na wat de heer Fockema Andreae en anderen hebben opgemerkt. Ik woon dicht bij de brug en ik zie nu al, dat de kalk, die het geheel een ouderwetsch tintje geeft, afgerukt wordt. De aannemer zal het moeten onderhouden, maar hij zal zeggen: »Over drie maanden breek ik het toch af, waarom zal ik er dan veel aan doen?" Dan wordt het eindelijk een ding, dat ons doet zeggenWaren de drie maanden maar om." AJs de schutting weggenomen wordt, zien wij van den Plant soenkant bovendien slechts een planken getimmerte en ook daar moet de gemeente voor een aardig kijkje zorgen, wat al weer geld zou kosten. Ik zou daarom wel in overweging willen geven, het plan niet ten uitvoer te brengen. De Voorzitter. Ik heb nu de meening van verschillende heeren gehoord en meen uit de diverse gehouden redevoeringen te mogen opmaken, dat het meerendeel van de heeren niet voor het plan is. De heer Carpentier Alting. Naar mijne meening is het niet zoo zeker, dat het meerendeel van de leden tegen het plan is. Wij staan dunkt mij te plotseling voor de kwestie en kunnen die nog niet overzien. Zoo gaat het mij althans. Ik geloof echter, dat het heel goed zou zijn als burcht en brug nog eenigen tijd konden blijven staan, aangenomen dat het mogelijk wordt bevonden beide gebouwen voor beschadiging te behoeden. De Voorzitter. Men is tot dit plan gekomen, omdat men, de brug en den burcht ziende, het jammer vond, dat alles dadelijk zoude worden afgebroken. Ik vroeg den Raad daarom op deze wijze, hoe hij erover dacht, omdat, als wij het op de gewone manier zouden hebben gedaan, de Raad een besluit zou hebben genomen, als alles reeds afgebroken was. Hadden wij van te voren geweten, dat alles zoo'n mooi effect zou maken, dan zouden wij van te voren met ons denkbeeld gekomen zijn. Nu moeten de heeren dus over de hoofdzaak beslissen. Het idee kan in stemming worden ge bracht, terwijl dan de Raad de verdere uitwerking aan de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 3