84
DONDERDAG
19 MEI 1910.
Omdat het daar al staat, is het later nog eens verduidelijkt.
In de vorige alinea toch staat reeds, dat de prijs der grond
stoffen alléén invloed op de verhooging zal hebben. Ik zou
den Raad dus wel willen aanraden, het artikel zoo aan te
nemen als het voorgesteld is. Wij komen anders niet verder.
Het is een billijke eisch van Warmond en ik zie niet
in, dat wij een ander contract zouden kunnen sluiten. Dat
de gasprijs in Leiden hooger zou kunnen worden dan in
Warmond, is niet waar. Als men ziet, welk een groot deel van
den productieprijs gevormd wordt door de grondstoffen, dan
is dat van zoo overwegenden invloed op den prijs van het
gasdat de andere onkosten maar kleinigheden zijn. Het zou
alleen maar een bron van twist opleveren, als men die
bepaling wijzigde.
De heer Reimeringer. Dan zal ik er mij bij neerleggen.
De heer Hoogenboom. M. d. V. Er staat daar alleen, dat de
verhooging niet door Warmond zal worden betaald, echter uit
gezonderd het geval van verhooging van den gasprijs door ver
hooging van de prijzen der grondstoffen. Zal Warmond dus
wel deelen in elke verlagingook als die verlaging plaats
heeft onafhankelijk van de verlaging der grondstoffen?
De Voorzitter. Dat kan dikwijls een bezwaar zijn. Ook zal
verlaging in dat geval een andere kwestie zijn dan verhooging.
De heer Hoogenboom. Het is dus met opzet zoo geregeld.
De beraadslaging wordt gesloten en art. 8 zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
Artt. 9, 10 en 11 en daarna de geheele concept-overeenkomst
worden achtereenvolgens zonder hoofdelijke stemming aange
nomen.
De punten b en c van het voorstel worden hierop zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
XIX. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke
directe belasting, dienst 1909.
(Zie Ing. St. No. 140).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming conform
het praeadvies besloten.
De Voorzitter Ik kan den heeren thans nog mededeelen, dat
morgenmiddag om 2J uur de heer van Nouhuijs in de kamer
van Burgemeester en Wethouders zal worden ontvangen en dat
den inwoners van deze stad, en den leden van den Gemeente
raad in de eerste plaats, gelegenheid zal worden gegeven, met
den heer van Nouhuijs kennis te maken en hem te begroeten.
Ik zou den heeren dus wel willen verzoeken, om mede tegen
woordig te willen zijn in de kamer van Burgemeester en Wet
houders, om daar den heer van Nouhuys te ontvangen.
Verder kan ik nog mededeelen, dat van verschillende buurt-
comités voor de versiering ter gelegenheid van de a.s. Lustrum
feesten aanvragen zijn ingekomen om steun ten behoeve van
die versiering. Wij hebben het plan opgevat bovenbedoelde
comités op zuinige wijze,, maar toch zoo royaal mogelijk
te steunen. De heeren zullen er dus op voorbereid moeten
zijn, dat de post, die op de begrooting voor dit doel is uit
getrokken, wel zal worden overschreden. Als men de gemeente
rekeningen van vorige lustrumjaren naziet, dan zal men zien,
dat de bedragen, die toen op de desbetreffende begrootingen
waren uitgetrokken, ook niet voldoende waren. Burgemeester
en Wethouders stellen er prijs op, dat de leden dit van te
voren weten.
Wenscht nu nog een van de heeren het woord?
De heer Reimeringer. M. d. V. Ik wilde nog een vraag doen.
Punt 1 is aangenomen voor kennisgeving, op advies van Bur
gemeester en Wethouders, maar dat is toch moeilijk voor
kennisgeving aan te nemen. Ik bedoel volgnummer 131, het
verzoek van de Plaatselijke Schoolcommissie, die heeren vragen
een antwoord.
De Voorzitter. Dat is een ingekomen stuk en ik vroeg,
toen dit punt aan de orde was, wie daarover het woord ver
langde. Ik heb den heeren gelegenheid gegeven, daarover iets
te zeggen. Dat stuk kan toch niet aangenomen of verworpen
worden.
De heer Fockema Andreae. M. d. V. Dat is mij ook ont
gaan. Men luistert niet altijd evengoed naar de ingekomen
stukken. Nu de heer Reimeringer er echter de aandacht op
vestigt, vraag ik mij af, of dat zoo kan afloopen. Ons zijn de
feiten medegedeeld en de wensch is uitgesproken, dat de ver
denking van partijdigheid, welke de commissie in de laatste
benoeming meent te zien, door den Raad niet zal worden
erkend. Zwijgen wij nu, dan is het alsof wij zeggen, dat de
voordracht door ons partijdig werd gevonden. Nu kan ik niet
in de ziel van de andere leden van den Raad lezen, maar ik
stel mij toch voor, dat bij hetgeen hier gebeurd is, de com
missie niet verdacht is van partijdigheid. De meerderheid
wenschte enkel ditmaal andere personen te kiezen. Zoo stel
ik althans mij de zaak voor. Ik had tegen de aanbevolen
personen geen bezwaar. Er waren echter andere leden, die
er anders over dachten en die meer weten van de aanleiding
tot afwijking van de aanbeveling. Het zou het beste zijn, dat
deze een motie voorstelden ik wil die ook wel voorstellen
waarbij als onze meening wordt uitgesproken, dat niet de
verdenking van partijdigheid geleid heeft tot afwijking van
de aanbeveling. Ik zou daarover geen principieel debat willen
uitlokken, maar als ik mag aannemen, dat de aanleiding
enkel een verschil van meening over personen is geweest,
dan zou ik zelf de motie wel willen voorstellen. Principieel
debat dient m.i. nu liever te worden vermeden.
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik zou achten, dat het het
beste was, deze zaak te laten zooals zij thans is. U hebt ge
legenheid gegeven, erover te spreken en het adres is voor,
kennisgeving aangenomen. Dat is op het oogenblik de geordende
weg. Om daarop nu terug te keeren, lijkt mij niet raadzaam,
zoo kunnen wij een volgenden keer terugkomen op iets, dat
een vorige vergadering reeds is afgehandeld.
De heer Sijtsma. Dat is wel eens meer gebeurd.
De heer Fokker. M. d. V. Formeel heeft de heer Vergouwen
gelijk; de missive is voor kennisgeving aangenomen. Men
zou dus wel kunnen aannemen, zooals onlangs in de Kamer
is gebeurd, toen de Voorzitter de hamer reeds had laten
vallen, een besluit om de discussie niet meer te openen. Toen,
men zal zich dit herinneren, mijnheer de Voorzitter, is gesproken
van een doofpot-politiek. Als dat stuk nu aan de aandacht
van den heer Fockema Andrese is ontsnapt, en men wil dan
toch zeggen, dat de zaak uit is, dan zou ook daarop de naam
van doofpot-politiek kunnen worden toegepast. Als iemand
er nu nog iets over had willen zeggen, acht ik het juist
gewenscht, dat hij het alsnog doet. En indien de heer Ver
gouwen dan meent, dat dit niet goed is, dan zou hij moeten
stemmen tegen een voorstel, om over dat punt de discussie
te heropenen. Als men de discussie zou willen smoren, dan
moet men tegen een dergelijk voorstel stemmen. Maar laat
men toch, mijnheer de Voorzitter, de zaak zelf principieel be
handelen en niet den weg van den heer Vergouwen volgen!
De heer Meuleman. M. d. V. Het heeft mij verbaasd, dat
niemand het woord heeft gevraagd naar aanleiding van dat
ingekomen stuk. De vorm, waarin dat stuk is gesteld, eischt
toch een antwoord; dat ben ik volkomen met den heer
Fockema Andreae eens. De laatste clausule van het stuk
zegt, dat de Commissie aan den Raad meent te moeten vragen
een verklaring, dat de Raad haar niet verdenkt van partij
digheid. Wanneer de Raad daarop niet ingaat, dan ben ik
nu nog meer na de opmerking van den heer Vergouwen
overtuigd, dat de Schoolcommissie haar mandaat zal neer
leggen, daar zij zal redeneeren: Door de door u aangenomen
houding verdenkt u ons wél van partijdigheid. Als lid van
de Schoolcommissie wil ik wel verklaren, dat ik nog nooit
veel blijken van partijdigheid heb gezien en er altijd aan
genaam heb samengewerkt.
De heer Bosch. M. d. V. Het deed mij eenigszins genoegen,
dat over deze kwestie niet werd gesproken, omdat er voor
mij een onaangename zijde aan was. De eerste indruk, dien
ik van de aanbeveling kreeg, was deze, dat hier wel degelijk
sprake was van partijdigheid; in zooverre nu de Commissie
daarover licht heeft doen opgaan, blijkt de schuld niet aan
één partij te liggen. De Commissie had echter, als zij gewild
had, wel degelijk andere namen kunnen noemen. Het
heeft mij genoegen gedaan, den brief van de Commissie
te hebben gelezen, waardoor de gedachte, die ik oorspronkelijk
van partijdigheid van de Commissie had, veel getemperd is.
Toch blijft het mij vreemd voorkomen, dat een Schoolcommissie,
die reeds meermalen ondervonden heeft,dat de Raad niet tevreden
is met voordrachten in één richting, dat een Wethouder van
Onderwijs, die zich dat best weet te herinneren, tegenover
een complex van 11 bijzondere scholen, met het oog op het
aantal kinderen, dat daarop gaat een verhouding met de
kinderen, die de openbare scholen bezoeken als van 3 tot 5
geen rekening hebben gehouden met de vele belanghebbend en
bij het bijzonder onderwijs. Het verwondert mij dan ook niet,
dat een groot gedeelte van den Raad gezegd heeft: »Dat
willen wij anders." Ik heb er ook van harte aan medegedaan.
Dat is echter geen bewijs van wantrouwen in deze Commissie,
maar wel een bewijs van ontevredenheid met deze voordracht.
Dat alleen heeft de Raad willen uitspreken en daaraan wensch
ik niets af te doen door het aannemen van een motie. De
Raad kon zich, in zijn tegenwoordige samenstelling, niet
tevreden stellen met de voordracht, die ons bereikt heeft. De
Raad heeft uitgesproken, dat hij met deze voordracht niet
tevreden was, maar overigens heeft hij geen wantrouwen in
de Commissie uitgesproken.