54
DONDERDAG 24 MAART 1910.
Carpentier Altirig zijn beaamd, meende ik ook, dat in den
bestaanden toestand, dat alleen mannen in de Commissie
zitting hebben, verandering moest worden gebracht. Wanneer
de heer Carpentier Alting niet had gesproken, dan zou ik het
voorstel van den heer' Sijtsma ook hebben ondersteund. Nu
blijkt echter uit de woorden van den heer Carpentier Alting,
dat er in de Schoolcommissie een vrije geest heerscht. En nu
zij zelve meent, dat wanneer vier dames-leden niet genoeg
zijn, het dan zelfs op den weg der Commissie ligt om meer
dames voor te dragen, nu meen ik dat een bindend voor
schrift in de verordening niet noodig is. Het dunkt mij zelfs
niet wenschelijk. Mocht toch het geval zich ooit voordoen,
dat er bij vacatures te weinig vrouwelijke krachten beschikbaar
bleken, dan zou dit voorschrift zelfs bezwarend zijn. Ik zal
dus stemmen voor de verordening, zooals die door Burgemeester
en Wethouders is voorgedragen.
De heer Roem. Toen het voorstel van den heer Sytsma
inkwam, heb ik mij afgevraagd, of het onderwijs in handwerken
in Leiden dan zoo slecht was. En nu heb ik vernomen, dat
de Schoolcommissie in Den Haag, waarin dames zitting hebben,
juist hebben geïnformeerd naar de werking van het goed ge
regelde handwerksonderwijs in Leiden. Wel een bewijs dus,
dat dit onderwijs hier niet zoo sjecht is, en dat de School
commissie, die toch daarvoor dames wenscht op te nemen, al
heel ver ziet.
De heer Sijtsma. De heer Carpentier Alting heeft mij de
eer betwist de eerste in deze zaak te zijn. Op die eer ben ik
nu niet zoo erg gesteld, omdat het op de zaak aankomt, maar
het is mij toch ook niet gebleken, dat de Schoolcommissie de
eerste is geweest. Dat zij in hare vergadering van 20 Januari
daarover gepraat heeft, konden wij toch niet weten, en omdat
ik dat niet wist, ben ik met een voorstel gekomen.
De heer Carpentier Alting zegt: wij kunnen toch niet tot
een van de beeren zeggen, dat hij uit de Commissie moet
gaan. Dit neem ik aan, maar wij hebben onlangs toch een
voordracht gehad bij eene vacature, waarop voorkwam Prof.
Kuenen en nog een andere man. Men heeft toen toch een
ander mannelijk lid genomen. En bleek toen dat men liever
eene dame had? En waar men nu jaren lang de gelegenheid
had om dames in de Commissie op te nemen, is het tot nog toe
niet geschied. Nu vertrouw ik den heer Carpentier Alting wel,
maar er zijn andere leden in de Commissie een van die leden
hunkert, geloof ik, al om het woord te voeren die niet zoo
voor vrouwen-emancipatie zijn. En daarom acht ik het beter
in de verordening voor te 'schrijven, dat er minstens vier
dames-leden moeten zijn. De heeren behoeven toch heusch
niet bang te zijn, dat de dames in de Commissie de overhand
zullen krijgen.
De heeren Vergouwen en Zwiers achten het opnemen van
dames op verschillende gronden wenschelijk, maar zij meenen,
dat dit wel terecht zal komen. Daarop vertrouw ik nu juist
niet. Het standpunt van den heer Vergouwen is, dat de School
commissie zelve moet weten, of zij dames in haar midden
noodig heeft. Wanneer men zooveel vertrouwen in de Com
missie heeft, dan kunnen wij de geheele zaak wel aan de
Commissie over laten. Dan kunnen ze zich zelf ook wel aan
vullen. Ik wensch als Raadslid dit liever zelf' te beslissen. En
wanneer de heer Zwiers vreest, dat er soms geen voldoend
aantal geschikte vrouwen aanwezig zal zijn. dan is hij niet
zeer goed op de hoogte met hetgeen er in de wereld der vrouwen
omgaat; daaraan twijfel ik volstrekt niet. Ik handhaaf dus
mijn voorstel.
De heer Pera. M. d. V. Het is niet omdat ik er zoo naar
hunker het woord te voeren, zooals de heer Sijtsma zooeven
zeide, dat ik het woord heb gevraagd. Dit geschiedt alleen
om eene kleine toelichting te geven tot de voordracht waarop
de naam van Prof. Kuenen voorkwam.
Er was een open plaats in de Schoolcommissieer was een
lid uitgevallen dat tevens lid was van eene speciale Commissie.
In de Plaatselijke Schoolcommissie zijn toch verschillende
Commissiën, aan wie een bepaalde taak is opgedragen. En
nu meende de Schoolcommissie, dat die opengevallen plaats
in die speciale Commissie moest worden ingenomen door
iemand, die men daarvoor geschikt achtte. En omdat er nu
onder de overige leden van de Commissie niemand was, die
geacht kon worden aangewezen te zijn om dat bijzondere
werk op zich te nemen, heeft de Commissie Prof. Kuenen
voorgedragen, die naar men meende daarvoor de noodige
capaciteiten had. De voordrachten van de Schoolcommissie
houden dus zeer dikwijls verband met bijzondere bekwaam
heden, die in sommige gevallen vereischt worden.
De heer Fokker. De voorstanders van de vrouwenbeweging
zullen door de debatten in dezen Raad niet geheel onbevredigd
zijn gelaten, want het is nu gebleken, dat principieel niemand
bezwaar heeft tot het opnemen van dames in de Schoolcom
missie. Men had daar eenige jaren geleden eens mede moeten
aankomen
Nu geloof ik echter wel, dat het noodig is het voorstel van
den heer Sijtsma aan te nemen. Wanneer men bij elke vaca
ture in aanmerking gaat nemen de een of andere speciale
geschiktheid voor eene bijzondere sub-Commissie, dan geloof
ik, dat men telkens wel beginnen zal met vooruit aan te
nemen, dat een man voor een sub-commissie nu juist dringend
noodig is, zoodat er van de benoeming van vrouwen ver -
moedelijk op den duur weinig zal komen. Nu wordt wel ge
zegd, dat de Raad toch tenslotte de benoeming moet doen
en dat de Raad dus eene vrouw kan benoemen, maar wij
weten allen wel hoe het met dergelijke voordrachten gaat.
De Raad wijkt slechts zeer noode van eene voordracht van
de Schoolcommissie af, uit angst anders conflicten te scheppen,
waarvoor men hier steeds zeer bevreesd is. Ik ondersteun
echter ten zeerste het voorstel van den heer Sijtsma.
De bedenking van den heer Zwiers, dat het verkeerd is
een minimum van dames-leden aan te nemen, omdat het wel
eens zou kunnen gebeuren, dat er geen vier geschikte vrouwen
te vinden waren, acht ik van geen overwegend belang. Waar
men wel altijd 12 mannen en meer zou kunnen vinden, ge
schikt om in de Schoolcommissie zitting te nemen, acht ik
het argument, dat men daarvoor wellicht geen 4 geschikte
vrouwen zoude vinden, niet overwegend. Of zijn de mannen
zooveel voortreffelijker dan de vrouwen? Het voorstel is wel
licht een veiligheidsklep, die hier niet ongewenscht is.
De heer Zwiers. Het is niet mijne bedoeling geweest te
zeggen, dat er niet genoeg dames zijn, die de noodige ge
schiktheid bezitten, maar dat er op een gegeven oogenblik
wel eens niet genoeg dames konden zijn, die zich beschikbaar
wilden en konden stellen om met hart en ziel zich aan een
taak in de Schoolcommissie te wijdendie daarvoor moeten
bedanken, omdat andere werkzaamheden hare krachten in
beslag nemen. Ik spraK trouwens in het geheel niet over de
meerdere of mindere geschiktheid van de Leidsche dames
voor het lidmaatschap van de Schoolcommissie, zooals de heer
Fokker schijnt te hebben verstaan, maar over de mogelijkheid,
dat de geschikte candidate zich misschien niet beschikbaar kon
stellenvoor dat geval wenschte ik de Schoolcommissie vrij
te laten in haar aanbeveling.
De heer Fockema Andreae. Wanneer de heer Sijtsma het
zoo wenschelijk acht zijn voorstel te handhaven, zou het dan
niet beter zijn, dat hij het als amendement voorstelde op
art. 1 van de verordening?
De heer Sijtsma. M. d. Y. Het js misschien beter wat ik
wensch, voor te stellen als amendement op art. 1, en daarom
trek ik mijn voorstel in.
De algemeene beraadslaging wordt gesloten.
Beraadslaging over art. 1, luidende:
»De Plaatselijke Schoolcommissie bestaat uit zestien leden."
De Voorzitter. De heer Sijtsma stelt als amendement voor
aan dit artikel toe te voegenwaarvan tenminste vier vrouwen.
Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
Het amendement wordt in stemming gebracht en met 24
tegen 5 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren: Reimeringer, Bots, van Tol,
van Gruting, Zwiers, Bosch, Hoogenboom, Carpentier Alting,
Kerstens, van der Lip, Vergouwen, Roem, van Hamel, Korevaar,
Pera, Meuleman, Aalberse, Fockema Andreae, Driesen, de Vries,
A. Mulder, van Hoeken, Briët en Wildeboer.
Vóór stemmen de heeren: van der Eist, de Boer, Fokker,
Sijtsma en P. J. Mulder.
(De heer Corts had tijdelijk de vergadering verlaten).
Artikel 1 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
De artikelen 2 tot en met 11 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aange
nomen.
De verordening in haar geheel wordt vervolgens zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
XXIV. Motie van orde van den heer Fockema Andreae
naar aanleiding van het antwoord van Burgemeester en
Wethouders op de door hem in den Raad gedane vraag om
trent de voordrachten van onderwijzers.
De Voorzitter. Deze motie luidt als volgt:
»De Raad,
Gezien de inlichtingen door B. en W. gegeven naar aan
leiding van de vraag, in den Raad gedaan omtrent de voor
drachten naar onderwijzers (Ingek. St. 1910 No. 75),
Instemmende met de daarin uiteengezette beginselen,
Vertrouwende op het beleid van B. en W. bij het opmaken
dezer voordrachten,
Gaat over tot de orde van den dag."
De heer Fockema Andreae. M. d. V. In de eerste plaats
een woord van dank aan Burgemeester en Wethouders voor
hun antwoord.