DONDERDAG 24 MAART 1910.
53
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
XIX. Voorstel tot verhuring van het benedenhuis in de
Nieuwsteeg No. 10a, aan Chr. J. Wijnbeek.
(Zie Ing. St. n°. 85).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
XX. Voorstel tot onderhandsche opdracht van het leggen
van beton- en gewapend-betonvloeren in de te bouwen school
aan de Haverstraat aan de Naaml. Vennootschap «Wernink's
Betonfabriek".
(Zie Ing. St. n°. 83).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
XXI. Voorstel tot wijziging van art. 19 van het «Reglement
voor de werklieden in dienst van de gemeente Leiden".
(Zie Ing. St. n°. 72).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
XXII. Verzoek van de firma Rijsewijk en Co. te Zutphen,
om te besluiten dat voor werken, uitgevoerd onder beheer van
of namens de gemeente Leiden, uitsluitend Nederlandsche
cement zal worden verwerkt.
(Zie Ing. St. n°. 74).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming conform
het praeadvies besloten.
XXIII. Verordening regelende de samenstelling en inrichting
van de Plaatselijke Schoolcommissie te Leiden.
(Zie Ing. St. nis. 40 en 78).
De algemeene beraadslaging wordt geopend.
De heer Sijtsma. M. d. V. Voor dat ik over het voorstel
zelf wat in het midden breng, wensch ik mijne verwondering
te kennen te geven, dat Burgemeester en Wethouders hierbij
hebben gehandeld, alsof er geen voorstel van mij te dezer
zake aan de orde was. Immers ik heb in de vorige vergadering
voorgesteld om in de Plaatselijke Schoolcommissie 4 dames
op te nemen. Nu lezen wij, dat de Schoolcommissie het hier
mede niet eens is en dat Burgemeester en Wethouders zich
hierbij hebben neergelegd. Nu zal per slot van rekening de
Raad toch moeten uitmaken, of hij met mijn voorstel wil
medegaan of niet. Al decreteert de Schoolcommissie nu ook,
dat het niet zoo moet worden geregeld, ik heb het recht te
eischen, dat mijn voorstel in stemming zal worden gebracht.
Nu begin ik met mede te deelen, dat ik de houding van de
Schoolcommissie niet begrijp. Zij zegt dat het wel goed is,
dat er dames in de Schoolcommissie plaats nemen; zij zelf
heeft reeds in hare vergadering van 20 Januari daarover van
gedachten gewisseld, doch aan zulk eene platonische liefdes
betuiging hebben de dames niet veel. De vraag is eenvoudig:
wil de Commissie dames in haar midden hebben. Nu zegt
de Commissie, dat de verordening reeds nu al toelaat, dat
dames zitting nemen. Mijnheer de Voorzitter, alle theorie is
grauw, maar de praktijk is hier groen. De praktijk is, dat
zoolang er een Plaatselijke Schoolcommissie bestaat, en dat is
al sedert menschenheugenis, slechts eenmaal eene vrouw is
voorgedragen. Maar toen stond daarnaast ook een man, en
men heeft toen den man gekozen. Sedert dien is er nooit
meer eene vrouw voorgedragen. Daaruit blijkt reeds, dat de
Schoolcommissie het niet zoo ernstig meent met hare bewering,
en ik vrees dat de heeren zoo zullen voortgaan. Wanneer de
Schoolcommissie werkelijk meent wat zij zegt, dat het
goed is dat er eenige dames in de Commissie zitting hebben,
waarom gaat zij dan niet met mijn voorstel mede, en waarom
dan niet in de verordening nedergelegd de bepaling, dat er
eenige dames in de Commissie zitting zullen nemen.
Nu heb ik, den Raad kennende eri vermoedende, dat ik
beter vliegen met honing dan met azijn kan vangen, alleen
gezegd, dat ik vrouwen in de Plaatselijke Schoolcommissie
wenschelijk acht, omdat zij beter kunnen oordeelen over
vrouwelijke handwerken. Nu zegt de Schoolcommissie, dat zij
het opnemen van dames ook op andere gronden wenschelijk
acht. Ik zou nog verder willen gaan dan de Commissie en
zeggen: niet alleen is dit wenschelijk, omdat er meisjes en
onderwijzeressen in de school zijn, maar ook omdat er in het
algemeen naar mij voorkomt een materialistischen geest in
het onderwijs heerscht, en daarom is het goed, dat er eenige
meer idealistische vrouwen naast de meer realistische mannen
zitting nemen; dat zal het onderwijs ten goede komen. Nu
verheugt het mij dat eigenlijk toch de Schoolcommissie
het met mij eens is en het ook wenschelijk vindt, dat er
dames in de Commissie komen. Alleen wil zij in het midden
laten hoeveel; de ervaring zal dan leeren of 4 voldoende is,
of dat er nog meer in moeten komen. Wanneer de 16 mannen,
die nu in de Schoolcommissie zitten, er eens goed over denken,
dan zullen zij zeker wel toegeven, dat naast een getal van
12 mannen 4 dames zeker niet te veel is. Ik vermoed dat zij
wel zullen denken dat er meer moeten zijn, en daarom zou
ik mijn voorstel wel in dien zin willen wijzigen, dat art. 1 aldus
zal worden gelezenDe Plaatselijke Schoolcommissie bestaat uit
zestien leden, waarvan tenminste vier vrouwen. Dan bestaat er
kans dat er nog meer vrouwen worden benoemd, doch in elk
geval vier. Ik doe nu een beroep op de billijkheid van de mannen,
om mijn voorstel aan te nemen, wat zeker in het belang dei-
zaak is, omdat het hier iets geldt, waarover vrouwen niet
minder, misschien beter kunnen oordeelen ik noem nu
maar alleen de handwerken, om van andere zaken niet te
spreken, waar de Hoofden der scholen zelf niets van weten
en waaromtrent de onderwijzeressen telkens vragenwaarom
worden hier toch geen dames voor genomen, die ons èn wer
kelijk kunnen controleeren èn ons werk apprecieeren.
De heer van der Elst. M. d. V. Ik wensch even namens
de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen mede
te deelen. dat wij de stukken heel laat hebben gekregen,
zoodat er alle reden bestaat om deze zaak aan te houden.
Toch acht de Commissie dit niet noodig, omdat de voordracht
haar geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van bijzon
dere op- of aanmerkingen.
De heer Carpentier Alting. De heer Sijtsma keert de
orde der zaken om. Hij verheugt zich, dat de Schoolcommissie
het geheel met hem eens is. Ik geloof te mogen zeggen, dat
de Schoolcommissie zich zal verheugen, dat de heer Sijtsma
het geheel met haar eens is.
De heer Sijtsma. Ik heb toch het eerst het voorstel gedaan.
De heer Carpentier Alting. Toen de Schoolcommissie voor
de eerste maal de uitbreiding der Commissie ter sprake bracht,
was een van de argumenten de wenschelijkheid ook dames
op te nemen. Waar het getal heeren in de Commissie moeielijk
kon worden verminderd, zou, wilde men dames er bij opnemen,
eene uitbreiding van het getal leden der Commissie nood
zakelijk zijn. Het beginsel van het opnemen van dames is
aangenomen, maar het getal dames op precies vier te bepalen,
dit achtte de Commissie te bindend. Men kan a priori niet
precies beoordeelen, of er op een gegeven oogenblik meer
behoefte zal bestaan aan heeren-leden, dan wel aan dames
leden en of dames bereid worden gevonden toe te treden.
Dat moet de Schoolcommissie telkens zelf beoordeelen en kan
daarna de Raad beslissen. De Schoolcommissie voor de toe
komst aan een bepaald aantal dames-leden te binden, is dan
ook absoluut onnoodig. De Commissie wenscht overigens zelfs
om nog andere redenen dan de heer Sijtsma aangaf, mede
te werken tot het opnemen van dames-leden, dus niet alleen
terwille van het handwerkonderwijs. Eenmaal opgenomen
zullen de dames gewone leden zijn, volkomen gelijk gerechtigd
aan de heeren-leden. Daaruit blijkt dus reeds van een geest
in de Schoolcommissie, zooals de heer Sijtsma dien wenscht.
Wanneer de Schoolcommissie haar zin krijgt, dan zal de
heer Sijtsma geen reden tot klagen hebben en de dames in
Leiden ook niet. Ik wensch den Raad in overweging te geven
de verordening aan te nemen zooals die is voorgesteld.
De heer Vergouwen. De laatste spreker heeft gezegd, dat
wanneer dames werden voorgedragen door de Schoolcom
missie, dit niet met de bedoeling geschiedde om haar een
bepaalden werkkring op te dragen, voornamelijk dan bestaande
in de zorg voor de handwerken. Ik geloof, dat wanneer deze
verordening wordt aangenomen en dames in de Commissie
worden benoemd, het van zelf spreekt, dat zij met dezelfde
bevoegdheden als elk ander lid in de Commissie zitting nemen,
en dat er absoluut geen sprake van kan zijn, dat zij een
bijzonderen werkkring zouden hebben. Dat kunnen wij dus
terzijde laten.
Wat de zaak zelve betreft, gevoel ik er wel wat voor, dat
dames in de Schoolcommissie zitting zullen krijgen. Niet om
het motief van den heer Sijtsma, dat er zoo'n materialistischen
geest bij het onderwijs heerscht, want wij weten, dat de
Schoolcommissie op den geest van het onderwijs heel weinig
invloed heeft, maar omdat de vrouw in het algemeen een
groot deel van de opvoeding der kinderen, zoo niet het belang
rijkste deel, voor hare rekening moet nemen, zoodat zij ook
in de Schoolcommissie haar licht in dezen kan doen schijnen.
Het getal dames-leden nu op minstens vier te brengen dit
acht ik te bezwarend. Laat de Schoolcommissie naarmate
zij daartoe behoefte gevoelt, voorstellen doen om een of meer
dames op te nemen. Wanneer de Schoolcommissie meent,
dat zij haar taak met 16 leden kan verrichten, dan moet zij
zelf beoordeelen, hoeveel leden daarvan dames zullen zijn.
De heer Zwiers. Toen het voorstel van den heer Sijtsma
inkwam, heb ik dit toegejuicht. Om de redenen door den
heer Sijtsma aangegeven en die volkomen door den heer