GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
31
INOEKOHEUlf STEKKEN.
N°. 55. Leiden, 8 Februari '1910.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen,
dat zij geene bedenking heeft tegen de door Burgemeester en
Wethouders voorgestelde verhooging van het voor kasgeld op
te nemen bedrag op de begrooting voor 1910, ten bedrage van
f 450000.(Ing. St. n°. 42), noch tegen de begrootingsstaten ter
beschikbaarstelling van gelden voor de ophooging van het
land aan den Zoeterwoudschen Singel (Ing. St. n°. 46); even
min heeft de Commissie bedenking tegen de voorgestelde ver
hooging van het bedrag voor de herstelling van den Raad
huistoren en den Lodewijkstoren bereids toegestaan. (Ing.
St. n 52).
Zij geeft U in overweging tot de vaststelling van de hiertoe
betrekkelijke begrootingsstaten over te gaan.
Aan di n Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 56. Leiden 9 Februari 1910.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te
deelen, dat, indien de Raad besluit tot aanvulling van het
Uitbreidings- en Vernieuwingsfonds van de Electriciteitsfabriek
met. 42000.— ten behoeve van de stroomlevering aan Noord-
wijk (Ing. St. n°. 54), zij tegen de daarbij overgelegde be-
grootingsregeling geene bedenking beeft.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 57. Leiden, 9 Februari 1910.
Tegen de door Burgemeester en Wethouders, bij Ing. St.
n°. 43, voorgestelde wijziging van art. 1 der verordening rege
lende de heffing van eene plaatselijke directe belasting, bestaat
bij de Commissie van Financiën geene bedenking.
Zij geeft U daarom in overweging, dienovereenkomstig te
besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 58. Leiden, 8 Februari 1910.
Nadat in uwe vergadering van 2 December 1909 met 21
tegen 5 stemmen afwijzend was beschikt op een verzoek van
de afdeeling Leiden van den Bond van Nederlandsche ge
meentewerklieden „om herziening van het reglement van de
werklieden in dienst van de gemeente Leiden en van de
verordening, regelende het verleenen van pensioen aan
weduwen en kinderen van gemeente-ambtenaren," kwam den
24en Januari 1910 nevensgaand verzoek van den Bond zelf
in, om alsnog op die afwijzende beschikking terug te komen,
subsidiair een besluit te nemen, waarbij de loonen der ge
meentewerklieden worden verhoogd. Nadat dus door Uwen
Raad met overgroote meerderheid van stemmen op een verzoek
van den onmiddellijk belanghebbende afwijzend was beschikt,
meende een minder rechtstreeks belanghebbende nog geen
twee maanden later de vrijheid te mogen nemen bij Uwe
Vergadering op een herroeping van het genomen besluit aan te
dringen. Is het te veel gezegd, zoo zouden wij willen vragen, als
wij zeggen dat deze handelwijze van adressant niet van groote
bescheidenheid blijk geeft? Mag men dan inderdaad verwachten,
dat een lichaam als de Gemeenteraad van Leiden, enkele
weken later, alsof er niets gebeurd was, op een na rijp overleg
met groote meerderheid van stemmen genomen besluit zou
terugkomen? Heeft men dan inderdaad een zoo geringen
dunk van den ernst van de door Uwe Vergadering genomen
beslissingen? En zou men dan inderdaad willen, dat de ver
schillende Raadscommissies, en met haar ons college, thans
andermaal, aan de hand van de door adressant verstrekte
toelichting, aan het onderzoeken gingen, of toch niet misschien
op eenigerlei punt op het genomen besluit behoort te worden
teruggekomen Dat gaat toch, naar wij meenen, te ver en het
komt ons voor, dat de bestuurscolleges van groote gemeenten
in den tegenwoordigen tijd nog wel wat anders te doen
hebben, dan zich telkens weer, naar aanleiding van ingekomen
adressen van meer of minder rechtstreeks belanghebbenden,
met dezelfde belangen dierzelfde belanghebbenden bezig te
houden.
Het is dan ook op grond dezer overwegingen, dat wij ons
volkomen gerechtigd achten ons van het geven van een nader
praeadvies in deze te onthouden, en ten volle de vrijheid
kunnen vinden u voor te stellen het adres voor kennisgeving
aan te nemen.
Overigens kunnen wij u nog in herinnering brengen, dat over
eenkomstig de u onlangs gedane toezegging, spoedig een voorstel
onzerzijds kan worden tegemoet gezien, om het gedeelte van
het loon, dat tijdens het verblijf onder de wapenen wordt
uitgekeerd, eenigszins te verhoogen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Rotterdam, 24 Januari 1910.
Edelachtbare Heeren
Geven met verschuldigden eerbied te kennen, onderge-
teekeriden P. Schoonderwoerd en N. van Hinte, in dezen
optredende namens den Bond van Nederlandsche Gemeente
werklieden, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 4 December
1906, gevestigd te Rotterdam, Gedempte Slaak 120.
dat zij met leedwezen hebben kennis genomen van de af
wijzende beschikking van Uwen Raad op de adressen van
den Bond van Nederlandsche Gemeentewerklieden afdeeling
Leiden, inzake wijziging van het werklieden-reglement en
pensioen verordening
dat zij met zeer groote verwondering hebben kennis ge
nomen van de gronden en de discussies, die die afwijzende
beschikking motiveeren
dat zij Uwen Raad beleefd maar dringend verzoeken alsnog
op die afwijzende beschikking terug te komen en tot wijziging
van bovengenoemde verordeningen over te gaan subsidiair
een besluit te nemen waarbij de loonen dei' werklieden in
dienst der gemeente Leiden worden verhoogd;
dat zij ter nadere motiveering van hun verzoek de eer
hebben te verwijzen naar bijgaande memorie van toelichting.
't Welk doende enz.
Voorzitter
P. Schoonderwoerd.
Secretaris
N. v. Hinte.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
N°. 59. Leiden, 8 Februari 1910.
Met betrekking tot de verschillende punten, welke in bij
gaand adres van H. Fles worden ter sprake gebracht, meenen
wij u te mogen verwijzen naar het in de Leeskamer liggend
rapport van commissarissen der stedelijke fabrieken van G.
en E., waarin te dien aanzien uitvoerige inlichtingen worden
verstrekt. Wij voor ons meenen ons te mogen beperken tot
de behandeling van het ééne punt, waaruit afdoende blijkt,
dat van het toekennen aan Fles van een verhoogd pensioen
geen sprake kan zijn.
Zooals u bekend is, is 65 jaar de leeftijd, waarop in het
algemeen door gemeente-ambtenaren aanspraak op pensioen
kan worden gemaakt. Fles is evenwel na het bereiken van
dien leeftijd nog 9 jaar in dienst van de gemeente gebleven.
En nu kan men toch moeielijk zeggen, dat, wanneer 65
jaar de leeftijd is, waarop men krachtens de verordening
wegens gevorderden leeftijd aanspraak op pensioen kan doen
gelden, iemand die daarna nog tot zijn 74e jaar in dienst
van de gemeente is gebleven, dan op grond van gebreken in
en door den dienst verkregen, genoopt zou zijn zijn betrekking
neer te leggen en dus alsnog aanspraak zou kunnen maken
op verhoogd pensioen.
Trouwens al ware dit laatste in het algemeen niet waar,
dan nog zou er in casu voor het toekennen van zulk een
verhoogd pensioen geen sprake kunnen zijn, omdat er van
dergelijke in en door den dienst verkregen gebreken zelve,
die adressant voor de verdere uitoefening van zijn dienst on
geschikt zouden hebben gemaakt, geen sprake is. Immers
breuken en koude vatten, aangenomen dat deze kwalen van
adressant in de uitoefening van den dienst zijn verkregen,
kunnen toch zeker niet als zoodanig worden aangemerkt,
wanneer zij geen beletsel zijn geweest voor den betrokken
persoon om toch nog tot zijn 74e jaar te blijven dienstdoen.
Op grond van een en ander geven wij U dus in overweging
ons te machtigen aan adressant te berichten, dat hem reeds
een zoodanig pensioen is toegekend, als waarop hij naar de
verordening aanspraak kan maken.
Aan den Gemeenteraad. Burg en Weth. van Leiden.
Aan den Gemeenteraad van Leiden
geeft met verschuldigden eerbied te kennen, ondergeteekende,
Hendrik Fles, wonende St. Cath.-Maartensdochtershofje 6,
alhier,