DONDERDAG 27 JANUARI 1910. 17 wijziging der verordening. Burgemeester en Wethouders stellen voor, niet om in de verordening een vast bedrag te noemen, maar om in plaats van 1500 te lezen»fen hoogste f 2250." Nu is mij de beteekenis van dat woord »ten hoogste" niet duidelijk. Houdt dat alleen in een waarschuwing aan het bestuur van het fonds, dat het die som van 2250 niet mag overschrijden, of is de bedoeling, dat wij telkens over een bepaald bedrag kunnen beschikken, maar niet verder mogen gaan dan tot een bedrag van 2250? Ik heb er geen overwegend bezwaar tegen, dat het bedrag van het subsidie in de verordening wordt geregeld, ofschoon ik het beter zou vinden, indien voor dit doel een post op de begrooting werd gebracht en niet telkens bij verandering van het bedrag de verordening moest worden gewijzigd. Nu Burgemeester en Wethouders dezen weg hebben gekozen, zal ik mij daarbij neerleggen, te meer omdat het slechts een quaestie van vorm is. Dat woord »ten hoogste" acht ik gevaarlijk, want volgens de verordening bestaan de financiën van het fonds niet slechts uit het subsidie van de gemeente, maar ook uit andere sub- sidiën, uit makingen, schenkingen enz. en nu kan het zich zeer goed voordoen, dat ook het Rijk aan de gemeentelijke werklozenfondsen een subsidie toekent. Wat zal er dan, als in de verordening gesproken wordt van »ten hoogste 2250," moeten gebeuren? Moet dan eerst het Rijkssubsidie zijn uit geput, voordat wij bij de gemeente om steun mogen komen aankloppen Een ander geval. Gesteld, dat aan het fonds een legaat van 10000 wordt vermaakt, moet dan eerst dat legaat zijn uitgeput, alvorens wij aan de gemeente subsidie mogen vragen Indien wij die woorden »ten hoogste" laten staan, zullen wij, vrees ik, eerst met een aanvrage mogen komen, als overigens onze financiën zijn uitgeput, omdat er anders absoluut geen reden is om het geld op te nemen. Nu is het toch wenschelijk een vast bedrag te bepalen, opdat de mogelijkheid bestaat, dat het fonds in een jaar een zeker bedrag overhoudt. Men zal vragen: is het niet vreemd, dat een werkloozen- fonds een bedrag overhoudt? Neen, in vele gemeenten gebeurt het, dat het fonds in een zeker jaar een bedrag overhoudt, waardoor het dan in een ander jaar beter bestand is tegen grootere uitkeeringen. Zoo heeft bijv. Amsterdam over 1908 een bedrag overgehouden van 4600. Dit is overgeschreven op het volgende jaar, opdat, indien dan de werkloosheid grooter zou zijn, het fonds niet dadelijk bij den Raad zou behoeven aan te kloppen. Ook in het verslag van de gemeente Gent over het werkloozenfonds wordt betoogd de noodzake lijkheid om reserve te maken. Het is beslist noodig eene reserve te maken, opdat niet bij elke kleine overschrijding van het bedrag, dat door de gemeente aan het fonds wordt gegeven, dadelijk weer bij het gemeentebestuur zal moeten worden aangeklopt. Indien de woorden sten hoogste" blijven staan, dan is het maken van eenige reserve uitgesloten. En dit komt mij minder gewenscht voor. Daarom geef ik in overweging die woorden sten hoogste" te doen vervallen. De heer Vergouwen. Ik was een van de leden van de meerderheid van de Commissie van financiën en ik schaar mij aan de zijde van den heer Reimeringer. De heer Briët heeft gesproken over het ongelimiteerd beschikken over de gemeentefinanciën, woorden voorkomende in het rapport. Welnu, denzelfden gedac'ntengang, dien de heer Briët in zijne redeneering heeft weergegeven, hebben wij met enkele korte woorden uitgesproken. Wanneer zooals nu het geval is geweest, het Bestuur van het Fonds geld te kort komt en daarin tijdelijk voorziet, dan moet het Bestuur bij den Gemeenteraad aan kloppen; dat maakt een minder aangenamen indruk. Er is absoluut geen sprake van, dat onzerzijds is beweerd, dat het Bestuur op roekelooze wijze de gelden zou hebben verspild. Maar het feit zelf, dat gelden zijn uitgegeven, waarvoor men toch later bij de gemeente moet aankloppen, maakt een minder aangenamen indruk, daar het Bestuur beschikt over gelden, die nog niet gevoteerd zijn. Er is geen sprake van minder welwillend optreden van de Commissie van finan ciën tegenover het Bestuur. Maar het neemt niet weg, dat men gaarne zou zien, dat zoo iets niet meer voorkwam. Dit kan geschieden, hetzij door wanneer men een tekort ziet aan komen, tijdig bij den Raad aan te kloppen, hetzij door een vaste som te stellen gelijk de heer Briët aangeeft, hetzij gelijk door Burgemeester en Wethouders nu wordt voorgesteld, een maximum aan te geven. Wanneer op de begrooting een vast bedrag werd uitgetrokken, en er was geld over, dan kon dit gereserveerd worden. Dan weten wij waaraan wij toezijn, wat wij nu niet weten. Dat is de verklaring van de uitdruk king: »niet ongelimiteerd beschikken over de financiën der gemeente". De heer Bosch. M d. V. Ik geloof dat door u in de slot- clausule van het advies van de Commissie van financiën iets anders is gelezen dan er in ligt. Er staat, dat de meerderheid van de Commissie van oordeel is, dat een bepaalde som in de verordening moet worden genoemd, waaruit dus volgt, dat de minderheid er niet voor is. Die minderheid, die ik de eer heb te vertegenwoordigen, is er tegen, hoewel u dacht, dat de geheele Commissie er voor zou zijn. Ik heb mij zelf de vraag gesteld, wat de bedoeling is geweest bij de oprichting van het werkloozenfonds. Die vraag werd door de stukken beantwoord. Men zou in Leiden, op voetspoor van andere gemeenten, door het geven van bijslag de werklieden aansporen om zich zelve te verzekeren tegen de geldelijke gevolgen van werkloosheid. Dat is in 1908 op touw gezet en eerst in 1909 tot meerdere uitvoering gekomen. Wij zijn thans dus in het tweede jaar en nu wil men reeds, omdat blijkt, dat de zaak groeit, de verdere ontwikkeling tegenhouden door te bepalen, dat over niet meer dan ƒ2250 mag worden beschikt. Achteraan in het praeadvies wordt een pleister op de wonde gelegd, maar in het begin staat met duidelijke bewoordingen geschreven, dat het fondsbestuur nu al weer om meer geld vraagt, dat het eerste jaar ƒ500 is bijgepast en dat er nu een tekort van ƒ669 is. Wil men het kind, dat pas begint te groeien, vermoorden, dan moet men bepalen, dat men niet meer dan een bepaald bedrag geeft. Het zal in mijn oog een verblijdend verschijnsel zijn, als het fondsbestuur ook verder om meer geld vraagt, omdat daaruit zal blijken, dat in de werklieden zich de lust en de kracht ontwikkelen om zichzelven tegen de geldelijke gevolgen van de werkloosheid te verzekeren Ik kan mij daarom niet met het praeadvies van Burgemeester en Wethouders vereenigen. Ik ben er niet voor een maximum bedrag vast te stellen, omdat wij de eerste tien jaren niet in staat zullen zijn de ervaring zal ons dat moeten leeren te bepalen, welke som noodig zal zijn. De tweede vraag is, of wij dan geen bedrag moeten bepalen en het fonds dan maar moeten laten doen, wat het wil. Dat is de lijn te sterk naar den anderen kant trekken. Ik durf dat niet te beweren, maar ik meen, dat door Burgemeester en Wethouders en door den Raad moet gelet worden op de toevallige omstandigheden, die zich in deze zaak kunnen voor doen en de schaal ineens kunnen doen rijzen of dalen, terwijl het fondsbestuur zal hebben acht te geven op de verschijn selen, die bij voorbaat de uitgave van een groot bedrag kunnen doen voorzien, en, indien die verschijnselen zich voordoen, tijdig om meer steun bij den Raad zal behooren aan te kloppen. Zooals de heer Briët echter reeds aantoonde, zijn in den gewonen loop van zaken de gevallen te voren niet op zoo juiste wijze te voorzien, dat men tot op ƒ500 na nauwkeurig het benoodigde bedrag kan bepalen. Ik beschouw de genoemde som dan ook meer als een raming dan als een vast bedrag, dat zal worden toegekend. De heer Aalberse. Ik sluit mij gaarne aan bij het betoog van den vorigen spreker, die zeer terecht de opmerking maakte, dat genoemd bedrag een raming is. De heer Briët heeft daarom volkomen gelijk, als hij beweert, dat het eigenlijk niet in deze verordening, maar in de begrooting moet staan. In de begrooting der gemeente zijn de ramingen opgenomen, maar in een verordening moet een bedrag staan dat uitge geven mag worden, doch niet mag worden overschreden. Bij een raming is dat op zich zelf ook het geval, maar dan kan de Raad het bedrag bij suppletoire begrooting wijzigen. Daarom zet men het ook in een begrooting, maar als men het in een verordening opneemt, moet het een wet van Meden en Perzen zijn, en gaat het niet aan, voor een veran dering in het bedrag telkens de verordening te wijzigen. Ook wil ik gaarne ondersteunen, wat de heer Briët heeft gezegd over de woorden »ten hoogste". Die woorden zullen tot allerlei misverstand aanleiding geven. Ik wensch hieraan nog toe te voegen, dat het in het belang van de gemeente is, als het fonds het ééne jaar, wanneer er minder werkloosheid is dan in andere winters, iets kan overhouden en dat overschot op een volgend jaar kan over geschreven worden, zoodat de gemeente niet behoeft bij te springen, indien er in een jaar meer werkloosheid is dan gewoonlijk, en het fonds dan op eigen middelen kan drijven. Ik ondersteun dus wat de beide vorige sprekers hebben gezegd. De Voorzitter. Ik wil er even op wijzen, dat de verorde ning op dit oogenblik bepaalt, dat de som van f 1500 als maximum zal worden gegeven. Nu kan men wel zeggen, dat deze kwestie bij de begrooting moet worden behandeld, maar er wordt thans reeds op grond van de verordening een post op de begrooting gebracht. Jaarlijks wordt het benoodigde bedrag uitgetrokken, dat de som van 1500 niet te boven mag gaan. Ik heb tot dusverre den indruk gekregen, dat er geen sprake is van het maken van een potje door het fonds. Wil men daarin verandering brengen, dan wijzigt men aard en karakter van den steun der gemeente en dan zal een herziening der verordening noodig zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 5