16
DONDERDAG 27 JANUARI 1910.
van f 2250 als maximum vast te stellen. Het spreekt echter
van zelf, dat de Raad de bevoegdheid heeft elk besluit te
herroepen.
De heer Reimeringer. M. d. V. Ik wensch even toe te
lichten, welke de bedoeling van de meerderheid der Commissie
van financiën was. Zij wilde voorkomen, dat de Raad opnieuw
voor een fait accompli werd gesteld. Zij achtte het wenschelijk,
dat, indien het geval zich weder mocht voordoen, dat de
toegezegde gelden verbruikt waren, het fondsbestuur, alvorens
nog meer uit te geven, daartoe de toestemming van den
Raad vragen zou en niet, zooals thans geschied is, eerst
met haar uitkeeringen zou voortgaan en dan later zich tot
den Raad zou wenden met het verzoek het ontbrekende bij
te passen.
De Voorzitter. Dat is juist wat Burgemeester en Wet
houders voorstellen. Zij zeggen in hun praeadvies:
»Wij willen in het bovenstaande allerminst onze afkeuring
er over hebben uitgesproken, dat het fonds, overeenkomstig
zijn bestemming, op liberale wijze den werklieden heeft ter
zijde gestaan, die in beter dagen iets voor den kwaden dag
hebben op zij gelegd. Maar wel komt het ons voor, dat het
bestuur onze tusschenkomst had kunnen inroepen, alvorens
het tekort tot een zoo hoog bedrag was gestegen."
Het voorstel strekt dan ook om voor eens en voor altijd
te bepalen, dat niet meer dan f 2250 als subsidie zal worden
gegeven. Het is echter billijk om aan het fonds de som van
f 669, waarmede het voor 1909 beschikbaar gestelde subsidie
is overschreden, voor ditmaal nog uit te keeren. Dit is echter
den laatsten keer, dat de gemeente een tekort bijpast.
Het is geenszins de bedoeling om degenen, die zich voor
het werkloozenfonds belangeloos moeite hebben getroost, in
den steek te laten, maar om hun de verplichting opteleggen
rekening te houden met de beschikbare gelden.
De heer Briët. Ik wensch naar aanleiding van het prae
advies van Burgemeester en Wethouders een enkel woord
te zeggen, omdat ik als voorzitter van het werkloozenfonds
daartoe in de eerste plaats aangewezen ben.
Dat praeadvies is nog al scherp gesteld en bevat in zekere
mate een terechtwijzing aan het fondsbestuur. Het is daarom
voor mij aangenaam, dat ik in staat ben die terechtwijzing
te kunnen weerleggen.
Als Burgemeester en Wethouders een crediet overschrijden,
luidt het praeadvies gewoonlijk anders. Dan worden allerlei
verzachtende omstandigheden gepleit, b. v. dat de uitgave
dringend noodig was en het geld goed besteed is. Diezelfde
welwillendheid missen wij op dit oogenblik en ik meen dan
ook, dat er met twee maten gemeten is, omdat het gedrag
van het bestuur van het werkloozenfonds zoo niet te recht
vaardigen, dan toch in alle opzichten te vergoelijken valt.
Ik wil echter den scherpen toon in het praeadvies niet aan on
welwillendheid wijten. Zij spruit naar ik meen voort uit een
mindere bekendheid van Burgemeester en Wethouders met
de werking van het fonds, want in theorie hebben Burge
meester en Wethouders groot gelijk, als zij zeggen de
Commissie van financiën heeft dat aangedikt dat het niet
aangaat op roekelooze wijze te beschikken over gelden van
de gemeente, die niet zijn toegestaan.
Jk zeg: theoretisch hebben Burgemeester en Wethouders
gelijk. Ik herinner mij een geval, dat zich hier heeft voor
gedaan, toen ik pas lid van den Raad was. Toen heeft de
heer Fokker op dezelfde wijze als waarop Burgemeester en
Wethouders nu deze quaestie behandelen, critiek uitgeoefend
op de houding van Burgemeester en Wethouders, die een
uitgave ten behoeve van de Stadsgehoorzaal hadden gedaan
zonder daarin vooraf den Raad te hebben gekend.
De heer Juta, toen Wethouder van Financiën, heeft den
heer Fokker geantwoord: theorie en practijk kunnen niet
altijd samengaan.
En dat is in dit geval even onmogelijk. Ik meen dat het
hier onmogelijk was practisch uit te voeren wat in theorie
juist mag heeten. Het is nimmer de bedoeling geweest in
den wilde uit te geven; een dergelijk verwijt, dat in het
praeadvies van Burgemeester en Wethouders aan het Bestuur
van het Fonds wordt gedaan, mogen wij niet op ons laten
rusten. Wat is de zaak Het is verbazend moeilijk in het eerste
jaar, dat het Fonds bestaat, de uitgaven te berekeneneene
raming daarvan is niet te maken. Er zijn vakvereenigingen
aangesloten, maar ook gemengde vereenigingen, waarvoor geen
spoor van statistiek bestaat. Het Bestuur- van het Fonds ver
gadert den voorlaatsten Vrijdag van de maand. Op dien Vrijdag
wordt gecontroleerd de bijslag, die door de Vereeniging is
voorgeschoten over de daaraan voorafgaande maand. En in
die vergadering wordt ook vastgesteld het percentage van den
bijslag voor de volgende maand. Wat was nu het geval? Den
voorlaatsten Vrijdag in November zijn ingekomen de kaarten
waarop was gesteld de bijslag over October, ten bedrage van
f 47. Wat er over de maand November was uitgegeven aan
bijslag, of waarover beschikt zou worden, daarvan wisten wij
niets. Dat konden wij niet berekenen, evenmin als wij konden
berekenen, wat er over December noodig zou zijn. Burgemeester
en Wethouders konden dit evenmin, want Burgemeester en
Wethouders hebben zelf in hun brief van 7 Mei van dit jaar
gezegd, dat zij berekenden, dat wij met f 1500 zouden kunnen
volstaan,, omdat eerst in December de uitkeeringen zouden
beginnen. Dat was ook zoo.
De toestand in October gaf geene aanleiding te denken,
dat in November een bedrag van f 300 noodig zou zijn. Dat
dit toch wel het geval was, bleek pas in de vergadering van
den voorlaatsten Vrijdag in December. Toen bleek ons ook
dat dit bedrag van f 1500 reeds met 3 a 4 was ovèr-
schreden. Wij begrepen toen ook, dat het bedrag van den
bijslag over December dat tekort moest vergrooten. Wij hadden
ons toen dadelijk tot den Raad kunnen wenden, maar wij
meenden dat het verstandiger was daarmede te wachten, tot
wij precies wisten, wat er over December noodig zou zijn.
In de vergadering van Januari bleek toendat wij de uit
gaven over December op 600 konden stellen. Wij kunnen
onmogelijk het getal werkloozen in een bepaalden tijd ramen.
Het bedrag van den bijslag hangt af van het percentage van den
bijslag, van het getal werkloozen en van de bijdragen door
vereenigingen gegeven. Het is mogelijk, dat eene vereeniging
hare betaling staakt, en dan heeft het fondsbestuur met den
bijslag hierop te rekenen. Het getal werkloozen is echter
de voornaamste factor. En dat getal is niet te berekenen
zoo weinig, dat in Gent waar dan toch de grootste ervaring
moet bestaan, het Bestuur van het fonds plotseling voor een
groot tekort kwam te staan en zelfs de uitkeering uit het
fonds heeft moeten schorsen. Waar het nu aan het fonds
bestuur in Gent niet is gelukt eene goede schatting te maken,
geloof ik, dat het voor ons ook vrijwel onmogelijk wastemeer
omdat wij hier niet alleen hebben vakvereenigingen, waarop
staat is te maken, maar omdat hier ook een proef wordt
genomen met vereenigingen, waarin niet alleen vakgenooten
zijn opgenomen: zoogenaamde gemengde vereenigingen. Nu
had het Bestuur wellicht zuiniger kunnen zijn en in November
kunnen zeggen: wij hebben nog maar zooveel geld en wij
keeren derhalve maar 50% uit. Daardoor zou echter de zaak
van de verzekering tegen de gevolgen van werkloosheid niet
zijn aangemoedigd. En zelfs al hadden wij 50% gegeven, dan
zouden wij nog voor een tekort hebben kunnen staan, zoo
weinig is het bedrag van den bijslag vooraf te berekenen.
Nu geloof ik, dat men de woorden van Burgemeester en
Wethouders, dat zij allerminst hunne afkeuring er over
willen uitspreken, dat het fonds overeenkomstig zijne be
stemming, op liberale wijze den werklieden heeft ter zijde
gestaan, moet stellen naast de woorden in het praeadvies,
waarin gezegd wordt, dat wij van al t.e groote vrijgevigheid
moeten worden weerhouden en, dat »terecht de vraag mag
worden gesteld, tot welk bedrag de bijslag zou zijn opge
voerd, indien aan het bestuur geheel de vrije hand ware
gelaten,"
Die woorden zijn wel eenigszins met elkander in strijd.
Het is nu eenmaal zoohet bedrag is overschreden en ik
meen, dat wij getroost het bedrag kunnen toestaan, dat
Burgemeester en Wethouders voorstellen toe te kennen
omdat de verzekering in het afgeloopen jaar een vrij goed
succes heeft gehad. In vele opzichten is de inwerking der
verzekering tegen werkloosheid bij de armenzorg te bemerken.
Het is beter, dat de gemeente aan het fonds een bijslag van
f 2250 geeft, terwijl de werkman zelf nog een aanzienlijk
bedrag, ongeveer f 2500, bijdraagt, dan dat, zooals in 1908
het geval is geweest, een gift moet worden gegeven aan een
comité, dat wel op loffelijke, maar niet op geheel rationeele
wijze zijn uitkeeringen doet.
Het fonds is in 1908 ingesteld en in de verordening is
bepaald, dat het jaarlijks een subsidie van f 1000 zal krij
gen. Indien men de zaak nu goed beschouwt, was die f 1000
ook verschuldigd geweest over 1908. Het fondsbestuur heeft
echter nooit een mandaat van Burgemeester en Wethouders
voor dat bedrag ontvangen en het heeft er ook nimmer om
gevraagd, èn met het oog op den stand der gemeentefinanciën
èn omdat de uitkeeringen eerst in 1909 zijn begonnen.
Wij hebben dat bedrag van f 1000 over 1908, waarop wij
eigenlijk recht hadden, niet besteed. Wij zijn zuiniger ge
weest dan Burgemeester en Wethouders vermoeden. Indien
wij over dat bedrag hadden kunnen beschikken, zouden wij
niet tekort gekomen zijn.
Hoe het echter zijer is geen sprake van, dat het bestuur
van het fonds op roekelooze wijze het geld van de gemeente
zou besteden en met al te groote vrijgevigheid zou te werk
gaan. Evenmin is er sprake van, zooals de Commissie van
financiën schijnt te vermoeden, dat wij ongelimiteerd over
de gemeentefinanciën zouden willen beschikken, ook al zouden
wij daartoe in de gelegenheid zijn.
Dit over het praeadvies van Burgemeester en Wethouders.
Thans wensch ik nog iets te zeggen over het voorstel tot