14 DONDERDAG 27 JANUARI 1910. 4 perceeelen in Oegstgeest, Sectie E, nis 81 en 82 voor de som van ƒ50000, en nis 79 en 80 voor de som van ƒ40000. Eindelijk van den heer van Voorst Vader in de gemeente Leiden Sectie L n°. 537 voor de som van ƒ3000. Aangezien er haast is bij de behandeling van deze zaak, omdat o.a. het perceel van Mej. Scholten slechts tot 28 Januari in handen wordt gegeven, zou ik willen vragen, of de Raad deze zaak als spoedeischend nu dadelijk wil behandelen? Zonder hoofdelijke stemming wordt aldus besloten. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt hierop tot aankoop der verschillende stukken grond besloten. II. Verzoek van P. H. Mooy om eervol ontslag als onder wijzer met verplichte hoofdakte aan de school 3e klasse No. 3. (Zie Ing. St. n°. 25). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming eervol verleend. III. Begrooting, dienst 1910, van het R. Kath. Wees- en Oudeliedenhuis. (Zie Ing. St. n°. 21). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed gekeurd. IV. Begrooting, dienst 1910, van het R. Kath. Armbestuur. (Zie Ing. St. n°. 21). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed gekeurd. V. Verzoek van de vereeniging van Nederlandsche Baksteen fabrikanten om wijziging te brengen in bestek n°. 4, betref fende de levering van straatklinkers en metselsteenen voor den dienst 1910. (Zie Ing. St. n°. 26). De heer Hoogenboom. iVl. d. V. Ik wensch bij wijze van informatie aan Burgemeester en Wethouders te vragen, of zij zullen voldoen aan het derde verzoek van de Vereeniging van Nederlandsche Baksteenfabrikanten, n.l. om bij verschil omtrent de levering of keuring tusschen de directie en den leverancier arbitrage toe te staan. Ik lees aan het slot van het praeadvies van Burgemeester en Wethouders«Overigens willen wij hier nog wel aan toevoegen, dat wij gaarne bereid zijn bij volgende aanbestedingen, overeenkomstig het door de Commissie van fabricage uitgebracht advies, met de thans door adressante te kennen gegeven wenscheri rekening te houden." Het is naar aanleiding van die woorden, dat ik genoemde vraag aan Burgemeester en Wethouders stel. De heer Korevaar. M. d. V. In antwoord op de vraag van den heer Hoogenboom kan ik mededeelen, dat het advies van de Commissie van fabricage ten aanzien van dat laatste verzoek niet gunstig is. De Commissie meende, dat wij in de kwestie van keuring van materialen volkomen vrij moeten blijven. In de Algemeene Voorwaarden voor Rijkswerken wordt ook arbitrage toegestaan, maar daarvan is uitgezonderd de keuring van materialen. Waar dus de Regeering geen vrijheid heelt gevonden op dit punt arbitrage toe te staan, hebben wij ge meend dien weg ook niet te moeten opgaan, te meer omdat er bij levering aan de gemeente voor den leverancier genoeg waarborg bestaat, dat hij naar billijkheid behandeld wordt. Vooreerst heeft hij den dienstdoenden opzichter, die de keuring verricht; dan kan hij zich beroepen op den Directeur der Gemeentewerken, terwijl er ten slotte voor hem nog beroep openstaat op Burgemeester en Wethouders, die door de Com missie van fabricage ingelicht worden. Het is dan ook wel eens voorgekomen, dat een beroep op Burgemeester en Wet houders is gedaan en dat de Commissie van fabricage zelve zich met de keuring heeft belast en uitspraak heeft gedaan. Wij meenden dus, dat er genoeg waarborgen waren voor een billijke berechting van geschillen en zouden niet op dat derde verzoek willen ingaan. De heer Hoogenboom. Ik heb met genoegen de verklaring van den heer Korevaar gehoord, omdat daaruit blijkt, dat Burgemeester en Wethouders in deze den meest wenschelijken weg volgen. Ook ik zou er bezwaar tegen hebben arbitrage toe te staan bij geschillen betreffende de keuring van bouw stoffen. De Voorzitter. Het is mij aangenaam te vernemen, dat de deskundigen op dit punt in meening overeenstemmen. De beraadslaging wordt gesloten :en zonder hoofdelijke stemming conform het praeadvies besloten. VI. Verzoek van het Leidsch Studentencorps om vergunning tot het bouwen van een houten feesttent op het terrein aan den Zoeterwoudschen Singel, kad. bekend gemeente Leiden, Sectie M, Nis 765 en 766. (Zie Ing. St. n°. 32). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming conform het praeadvies besloten. VII. Voorstel tot verhuring van het perceel Aalmarkt n°. 6 aan de Wed. G. W. KargDoornaar. (Zie Ing. St. nis. 24 en 33) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. VIII. Verzoek van den Leidschen Bestuurdersbond om spoedig over te gaan tot het uitvoeren van die werken, die in dezen winter kunnen worden uitgevoerd en om daarbij bij voorkeur Leidsche werkkrachten in dienst te stellen. (Zie Ing. St. n°. 28). De heer Sijtsma. Wij moeten, dunkt mij, Burgemeester en Wethouders dankbaar zijn voor hetgeen zij in het eerste gedeelte van hun praeadvies hebben gezegd, n. 1. dat zij ver schillende werken, die dezen winter voor uitvoering vatbaar waren, reeds uitvoeren of de uitvoering daarvan voorbereiden. Daaraan is het wellicht mede toe te schrijven, dat dit jaar de werkloosheid niet die afmetingen aanneemt, die zij vorige jaren heeft gehad. Ik had echter gaarne gezien, dat Burge meester en Wethouders verder waren gegaan en ook het tweede deel van het verzoek hadden willen inwilligen. Want aangenomen dat de aannemer geen Leidsche werkkrachten in dienst neemt, zou dit ook aanleiding kunnen geven tot de opvatting, dat de Leidsche werklieden als minderwaardig werden beschouwd. Dat het nemen van werklieden uit andere gemeenten zoo nadeelig voor ons zou zijn, dat de belangen der gemeente daardoor zouden kunnen worden geschaad, kan ik niet inzien. Dat zou alleen het geval kunnen zijn, wanneer men aanneemt, dat de Leidsche werkkrachten inferieur waren. Dit zal alleen in enkele gevallen zoo kunnen zijn, bijv. bij de ophooging van het land aan den singel, wat uitsluitend grondwerk is, een werk, waarvoor polderwerkers wellicht meer geschikt zijn dan Leidsche werklieden. Doch voor zulk een geval kan eene uitzondering worden gemaakt. Vandaar ook dat in het adres wordt gesproken van »bij voorkeur". Als bezwaar zou men ook kunnen opperen, dat de Leidsche werklieden te hooge eischen zullen gaan stellen, als zij toch de voorkeur genieten, of liever minder lage eischen dan anderen, die werk loos zijn en van buiten de gemeente komen. Dit bezwaar acht ik echter niet zoo groot, omdat de aannemer gebonden is aan de bepalingen van minimum loon en maximum arbeids tijd. Protectie in dezen zin is dus geen kwaad. Wij hebben hier toch ook wel gehoord den wensch door Burgemeester en Wethouders beaamd, dat wanneer er iets moest worden aan besteed, de binnenlandsche industrie zooveel mogelijk moest worden bevorderd. Wij kunnen hier dezelfde lijn volgen en trachten onze eigen werklieden te begunstigen in die ge vallen, waarin daardoor aan de gemeente geen schade zal worden berokkend. De heer van Tol. M. d. V. Omtrent het eerste verzoek van den Bond zal ik niet veel zeggen, na hetgeen Burge meester en Wethouders medegedeeld hebben over de ver schillende werken die reeds onder handen zijn genomen of weldra zullen worden uitgevoerd. Wat echter het tweede verzoek betreft, om zooveel mogelijk Leidsche werklieden in dienst te nemen, met hetgeen daar omtrent in het praeadvies van Burgemeester en Wethouders wordt gezegd, kan ik mij niet vereenigen. Zoo zeggen Burge meester en Wethouders: »Uat het niet aangaat de aannemers op die wijze aan banden te leggen." Mijnheer de Voorzitter, de aannemers worden in geen enkel geval aan banden gelegd. Het verzoek luidt alleen om «bij voorkeur" Leidsche werk krachten in dienst te nemen, niet om uitsluitend en alleen Leidsche werklieden te bezigen. Voorts lezen wij: „Nogdaar gelaten toch, dat eene dergelijke beperking van den aannemer in de keuze zijner werkkrachten in sommige gevallen wel eens niet bevorderlijk zou kunnen zijn aan eene richtige uit voering van het werk" enz. Daaruit zou men kunnen afleiden, dat de Leidsche werklieden geacht worden achter te staan bij werklieden van elders komende. En daarmede ben ik het in het geheel niet eens; zij behoeven volstrekt niet achter te staan bij andere werklieden. Dan zeggen Burgemeester en Wethouders: »Zoo mag men bovendien veilig aannemen dat eene dergelijke maatregel, in vele gevallen, niet zonder schade voor de gemeentekas zou kunnen worden doorgevoerd." Ook hiermede ben ik het niet eens. Ik geloof dat de maatregel in het voordeel zou zijn van de gemeentekas. Immers werkloozen moeten worden onder steund door het werkloozenfonds der vereenigingen. De ge meente geeft daarin een bijslag. Het is derhalve juist schade voor de gemeente, wanneer Leidsche werklieden werkloos zijn. Ik zal nu geen voorstel doen, maar kom later wel op de zaak terug. De heer Pera. Ik sluit mij in hoofdzaak aan bij hetgeen door de heeren Sijtsma en van Tol is gezegd. Er wordt toch

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 2