21 het leven geroepen fonds evenmin aan zijn bestemming zou beantwoorden. Doel van dat fonds is immeis niet alleen m zelf in geval van werkloosheid uitkeeringen te doen, maar ook om de eigen zorg der werklieden ter voorziening in toekomstigen nood te bevorderen. Maar nog op een ander bezwaar wordt dooi' het Bestuur van het fonds gewezen. Stel dat het verzoek wordt ingewilligd. Het geval doet zich nu voor, dat in de eene gemeente wel een gemeentelijke werkloozenfonds bestaat, dat bijslag ver leent en in de andere, waar toch ook een plaatselijke afdee- ling van de landelijke vereeniging gevestigd is, niet. De lan delijke vereeniging zal echter de bij haar aangesloten werkloozen overal zooveel mogelijk gelijkelijk willen steunen. Geeft zij echter aan iederen werklooze dezelfde uitkeering, dan zal die steun niet gelijk zijn, omdat immers in de eene gemeente nog de bijslag van de gemeente er bij komt en in de andere niet. De vereeniging zal er dan toe kunnen komen om in die gemeenten, waar een gemeentelijk werkloozenfonds bestaat zelf een geringere uitkeering te doen, opdat die uitkeering met den bijslag van de gemeente te zamen even hoog worde als de uitkeering, welke zij doet in gemeenten, waar geen bijslag verleend wordt. Maar op die wijze verkrijgen de werkloozen in gemeenten, waar geen gemeentelijk fonds bestaat, een hoogere uitkeering van de landelijke veree niging dan zij anders zouden hebben gehad. De plaatselijke fondsen steunen dus indirect de werkloozen in andere ge meenten. Dit nu kan niet de bedoeling van het gemeentelijk werkloozenfonds zijn; integendeel het gaat lijnrecht in tegen den eischook onzerzijds gesteld, dat de verzekerde tenminste één jaar in de gemeente moet wonen om bijslag te kunnen erlangen. En wij zijn het dan ook volkomen met het Bestuur van het fonds eens, dat dit een bezwaar te meer is, om den eisch van het hebben van een afzonderlijke plaatselijke werkloozenkas te doen vervallen. Op grond van het bovenstaande geveri wij u dus in over weging afwijzend op het verzoek van adressanten te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden Amsterdam, 15 Sept. '09. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geven eerbiedig te kennen, Jan Oudegeest en Jan van den Tempel, domicilie kiezende te Amsterdam, Reguliersgracht 80 en handelende in hunne kwaliteit van voorzitter en secretaris van het Nederlandseh Verbond van Vakvereenigingen waarbij verreweg, het over- groote deel der vakvereenigingen in Nederland, met te zamen circa 40,000 leden, is aangesloten, dat de tegenwoordig van kracht zijnde voorwaarden voor het verkrijgen van steun uit de gemeentekas voor de werk looze leden der vakvereenigingenvoor deze organisaties een groot bezwaar opleveren, daar hierdoor de saamhoorigheid met vereenigingen uit hetzelfde vak in andere plaatsen wordt verbroken, dat Uwen Raad uit de hierbij gevoegde toelichting zal blijken, dat juist deze saamhoorigheid èn voor den materieelen en zedelijken welstand der arbeiders in uwe gemeente èn voor eene goede werking der werkloozen-verzekering van zeer groot belang is, reden waarom zij Uwen Raad verzoeken het daarheen te willen leiden, dat door wijzigingen in de bestaande verorde ningen en reglementen aangaande de werkloozen-verzekering de mogelijkheid geschapen worde, dat afdeelingen van nationale bonden, die eene gemeenschappelijke werkloozenkas hebben, ook tot. de werkloozen-verzekering kunnen toetreden, zonder dat zij plaatselijk eene afzonderlijke kas behoeven te bezitten, waaraan een bepaald aantal leden eene bepaalde contributie moeten betalen. 't Welk doende, J. Oudegeest. J. v, d. Tempel, Secretaris. N°. 45. Leiden, 1 Februari 1910. Nadat ons den 4en November van het vorige jaar een verzoek had bereikt van den tegenwoordigen pachter van de buffetten der Stadsgehoorzaal om de pacht na afloop van het loopende contract onder de bestaande voorwaarden onder's- hands te verlengen, werd dit verzoek der 26en November gevolgd door een aan Uwe Vergadering gericht adres van L. F. Lambeek om tot een tweeledige openbare verpachting over te gaan n.l. een van de buffetten alléén en een van de buffetten en zalen »en bloc". Hoewel wij aanvankelijk, ook met het oog op de vroeger met verpachting »en bloc" opgedane ervaring, alleszins geneigd waren u zonder meer tot een verlenging van het met den tegenwoordigen pachter gesloten contract te adviseeren, moest, naar aanleiding van het door Uwe Vergadering ter fine van praeadvies in onze handen gestelde verzoek van L. F. Lam beek, uit den aard der zaak andermaal tot het instellen van een volledig onderzoek worden overgegaan. Wij verzochten daarom de Commissie van Fabricage ons ter zake van advies te willen dienen, waarop deze op haar beurt den Directeur van Gemeentewerken uitnoodigde haar zijn meening te doen kennen. In het door den laatste uitgebracht, in de Leeskamer neergelegd rapport, wordt nu op alles zins klemmende wijze aangetoond dat een verpachting van zalen en buffetten »en bloc" nimmer in het belang der ge meente kan zijn. Wij zullen hier in het kort den gedachtengang van den Directeur van Gemeentewerken weergeven. Hij begint met er op te wijzen, dat de gemeente.de ver schillende localiteiten van de Gehoorzaal niet alleen verhuurt ten behoeve van openbare vermakelijkheden, partijen, als anderszins, maar dat zij die localiteiten ook zelve gebruikt. Zoo heeft in de Gehoorzaal het onderzoek van de miliciens plaats; verschillende lokalen doen soms dienst als schoollokaal de vergelijkende evamens ten behoeve van de benoeming van hoofden van scholen, de eindexamens van de leerlingen der Hoogere Burgerscholen in de provincie, tentoonstellingen van teekeningen en werkstukken van leerlingen van Mathesis enz., die alle worden in de Gehoorzaal gehouden; voor eventueele recepties eindelijk bij congressen en algemeene vergaderingen staat de Gehoorzaal ter beschikken van de gemeente. In het algemeen kan men dan ook zeggen, dat een gemeente als Leiden vrij moet kunnen beschikken over een gelegenheid geschikt voor het houden van alle mogelijke feesten en bijeen komsten, zonder daartoe van iemands medewerking afhan kelijk te zijn. Dan is de Gehoorzaal de eenige gelegenheid in de gemeente, waar een zeer talrijk publiek, tot 1500 personen toe, kan bijeenkomen. Het kan niet in het belang van de gemeente zijn, dat een particulier persoon door het eischen van een al te hooge huursom het houden van dergelijke bijeenkomsten kan tegengaan of bemoeilijken. Eindelijk is het zeer zeker in het belang van particuliere ver eenigingen dat de verpachting van de verschillende localiteiten in handen zij van de gemeente, omdat het voor deze niet in de allereerste plaats om het behalen van geldelijk voordeel te doen is. Toch is het niet waar, dat de Gehoorzaal, gelijk adressant in zijn toelichting beweert, thans een verliespost voor de gemeente is Integendeel, de verhuring der localen heeft in het jaar 1908 opgebracht f 4902 en de pacht f 1800,te zamen dus f 6700.—, terwijl alle uitgaven bij elkander in dat jaar voor de gemeente niet meer hebben bedragen dan f 3550 In plaats van verlies heeft dus de zaal in 1908 een zuivere winst opgeleverd van ruim ƒ3000.een inderdaad niet slecht resultaat, wanneer men bedenkt, dat de gemeente daarbij bovendien steeds een prachtige localiteit te harer beschik king heeft. Met den Directeur van Gemeentewerken en de Commissie van fabricage zijn wij dan ook van meening dat niet tot een verpachting van de Gehoorzaal »en bloc" behoort te worden overgegaan. Dan rijst echter in de tweede plaats de vraag of tot een onderhandsche verlenging van de overeenkomst met den tegen woordigen pachter zal worden overgegaan, dan wel of een nieuwe openbare verpachting zal moeten plaats vinden. En ook hier deelen wij weer geheel de meening van de Commissie van fabricage dat bestendiging van de tegenwoordige pacht alleszins aanbeveling verdient. Immers de tegenwoordige pachter, de Directeur van Gemeentewerken zegt het terecht, kwijt zich zeer goed van zijn taak; klachten over zijn beheer hebben ons nimmer bereikt. Integendeel, in den loop der jaren bleek ons steeds meer dat de bediening der buffetten thans aan goede handen is toevertrouwd. En daarbij gaf de pachter steeds blijk van de uiterste stiptheid in de nakoming zijner geldelijke verplichtingen. Om al deze redenen meenen wij dan ook, dat er alleszins reden bestaat om het loopende contract weder voor den tijd van 5 jaren te verlengen, te meer nu de pachter zich op eenig aandringen onzerzijds, zij het dan ook noode, tot een verhooging van de pacht tot 1900.heeft bereid verklaard. Eindelijk merken wij nog op dat ook bij een onderhandsche verlenging van de pacht eenige onbeduidende wijzigingen in de voorwaarden van verpachting zullen moeten worden aangebracht, in het in de Leeskamer liggend exemplaar met roode inkt aangegeven. Die wijzigingen houden verband met de vervanging van het gaslicht door electrische ver lichting, het in gebruik nemen van een andere bewaarplaats voor de tooneel-benoodigdheden, het veranderen van de tijd stippen van aanvang en eindigen van de huur enz. Al deze wijzigingen behoeven geen nadere toelichting. Slechts ten aanzien van eene der door ons voorgestelde

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 3