16
wegens lossing van panden worden geboekt. Trouwens, mer
ken zij terecht op, neemt men in aanmerking dat het aan
tal beleende panden van 1901 tot 1908 gestegen is van 62973
tot 88633, dan kan het reeds daarom geen verwondering
wekken, dat tot uitbreiding van het personeel moet worden
overgegaan,
Wij kunnen ons geheel met de door commissarissen voor
gestelde salarisregeling vereenigen en geven u mitsdien in
overweging over te gaan tot de vaststelling van de navolgende
verordening
VERORDENING betreffende de samenstelling en de bezol
diging van het personeel, verbonden aan het hoofd
kantoor en aan de hulpkantoren van de Bank van
Leening te Leiden.
Afdeeling 1.
Van het Hoofdkantoor.
Art. 1.
Aan het Hoofdkantoor van de Bank van Leening zijn
verbonden
a. een controleur;
b. een onderkassier;
c. een boekhouder
d. een ambtenaar, in hoofdzaak belast met het bijhouden
van het lossingsregister.
De onderkassier, de boekhouder en de ambtenaar worden
benoemd en ontslagen door commissarissen, gehoord den
controleur.
Art. 2.
Alsvorens hun betrekking te aanvaarden moeten de con
troleur, de onderkassier en de boekhouder een persoonlijken
of zakelijken borgtocht stellen, tengenoegen van commissa
rissen, en wel:
de controleur tot een bedrag van ƒ12000
de onderkassier f 4009.
de boekhouder f 1000.
en de ambtenaar f 1000.
Art. 3.
De bezoldigingen van de beambten aan het hoofdkantoor
zijn als volgt geregeld
de controleur geniet een aanvangswedde van ƒ1900.met
vijf verhoogingen, telkens na twee jaar dienst als zoodanig,
van 50.
de onderkassier geniet een aanvangswedde van f 1150.— met
vijf verhoogingen, telkens na twee jaar dienst als zoodanig,
van ƒ30.
de boekhouder geniet een aanvangswedde van 1000.— met
vijf' verhoogingen, telkens na twee jaar dienst als zoodanig,
van ƒ30
de ambtenaar geniet een aanvangswedde van ƒ500.— met
vijf verhoogingen, telkens na twee jaar dienst als zoodanig,
van ƒ30.—.
Behalve deze vaste bezoldiging genieten de onderkassier en
de boekhouder een jaarlijksche toelage tot een bedrag, gelijk
staande met 2 van de door de Bank in dat jaar genoten
interessen van de voorgeschoten gelden.
Afdeeling II.
Van de hulpkantoren.
Art. 4.
Aan ieder der hulpkantoren van de Bank van Leening zijn
verbonden een hoofdbeambte en een assistent.
Een bediende is aan beide kantoren gezamenlijk verbonden.
De wijze van benoeming en ontslag, alsmede het bedrag
van de door deze beambten te stellen borgtochten worden
geregeld bij de artt. 10 en 11 van de verordening van 13 Octo
ber 1898, houdende Reglement voor de hulpkantoren der Bank.
(Gem. BI. n° 16).
Art. 5.
De bezoldiging van de in het vorige artikel genoemde
ambtenaren is geregeld als volgt:
de hoofdbeambten genieten een aanvangswedde van 650.—
met vijf verhoogingen, telkens na twee jaar dienst als zoo
danig, van 30.—
de assistenten genieten, een aanvangswedde van 450.
met vijf verhoogingen, telkens na twee jaar dienst als zoo
danig, van 20
de bediende geniet een aanvangswedde van 350.met
vijf verhoogingen, telkens na twee jaar dienst als zoodanig,
van 20.
Behalve deze vaste bezoldiging genieten de hoofdbeambten
en de assistenten een jaarlijksche toelage tot een bedrag,
gelijkstaande, voor de hoofdbeambten met 2 en voor de
assistenten met 1 van de in dat jaar door de Bank ge
noten interessen van de voorgeschoten gelden.
Slotbepalingen.
Art. 6.
Bij het in werking treden dezer verordening treden buiten
werking de verordeningen van 18 December 1874 (Gem.bl.
n°. 17), 28 Juni 1877 (Gem.bl. n°. 2), 15 Juni 1882( Gem.bl.
n° 16), 9 Februari 1888 (Gem.bl. n°. 4), alsmede het Raads
besluit van 24 Maart 1904 (Ingek. Stukken n°. 50), alle be
trekking hebbende op de regeling van de bezoldiging van de
ambtenaren, verbonden aan het hoofdkantoor en de hulp
kantoren der Bank.
Voorts vervallen bij het in werking treden dezer verorde
ning art. 20 van het Reglement van de Bank van Leening,
te Leiden, vastgesteld bij Raadsbesluit van 1873
20 November
(zie Gem.bl. n°. 15 van 1898), gelijk dit laatstelijk is gewijzigd
bij verordening van 2 Maart 1905 (Gem bl. n°. 10), alsmede art.
12 van de verordening van 13 October 1898 (Gem.bl. n°. 16),
«houdende Reglement voor de hulpkantoren van de Bank van
Leening, te Leiden," gelijk dit laatstelijk is gewijzigd bij
verordening van 21 Januari 1909 (Gem.bl. no. 1), terwijl in
den aanhef van art. 15 van het Reglement voor de hulp
kantoren, in plaats van: «Buiten de loonen en vergoedingen,
in de artt. 12 en 13 genoemd" gelezen wordt: «Buiten de
vergoeding, in art. 13 genoemd, en het aandeel in de in
teressen, hun bij de verordening, regelende de bezoldiging
van het personeel, toegekend."
Art. 7.
Deze verordening wordt geacht te zijn in werking getreden
op 1 Januari 1910.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 31.
Leiden, 20 Januari 1910.
Het feit dat het gasverbruik van particulieren, deels ten
gevolge van de verhooging van den gasprijs in October 1907,
maar vooral ook door de oprichting van de electrische cen
trale, in den laatsten tijd eeriigszins is afgenomen, deed de
Directie der lichtfabrieken reeds sedert eenigen tijd uitzien
naar nieuwe kanalen, waarlangs het debiet onzer gasfabriek
zou kunnen worden uitgebreid. Want al moge het ook een
alleszins verblijdend verschijnsel worden genoemd, dat de
resultaten van de exploitatie der electrische centrale ook de
meest optimistische verwachtingen nog hebben overtroffen,
zoo neemt dit toch niet weg, dat er voor behoort te worden
gewaakt, dat ook het debiet van de gasfabriek zelve, zoo al
niet blijft toenemen, dan toch in ieder geval niet achteruit
gaat, omdat immers ook bij een afnemend gasverbruik
toch de algemeene kosten dier inrichting dezelfde blijven.
Het was ons dan ook aangenaam van commissarissen te ver
nemen, dat bij de Directie der Stedelijke fabrieken van gas
en electriciteit een verzoek van het gemeentebestuur van
Leiderdorp was ingekomen, om die geheele gemeente van
gas te voorzien. En de sedert gevoerde onderhandelingen
hebben er toe geleid, dat omtrent de wijze waarop de gas
levering aan Leiderdorp zou plaats hebben volledige overeen
stemming werd verkregen.
Die regeling is de volgende.
Aan Leiderdorp zal niet zooals aan Sassenheim en Voor
schoten het benoodigde gas worden geleverd in gashouders,
van waar uit die gemeenten dan zelve voor de verdere dis
tributie van het gas zorgen, maar het gas zal in Leiderdorp
aan de ingezetenen zelf worden geleverd, zoodat de fabriek
zich ook met alles wat de aflevering betreft zal belasten,
evenals dit in Leiden het geval is.
Het gas zal onder verhoogden druk naar een bepaald punt
in Leiderdorp worden vervoerd, waarvoor gebruik kan wor
den gemaakt van de toestellen, die reeds thans voor Sassen
heim en Voorschoten dienst doen. Door middel van regula
toren wordt dan het gas onder den gewonen druk in het
Leiderdorpsche buizennet gebracht.
De kosten, welke door Leiden ten behoeve van deze gas-
voorziening van Leiderdorp gemaakt moeten worden, zijn
tweeërlei: die van de aanvoer- en persleiding, en die van de
eigenlijke gas voorziening. De eerste worden geschat op
ƒ10 000.waaronder dan begrepen zijn, behalve de kosten
van de 3 K.M. lange persleiding, die van twee zinkers (een
onder de Zijl en een onder de haven van de oliefabriek van
de firma Sillevis en Rutten), van wijzigingen in het pomp-