DONDERDAG 13 JANUARI 1910.
9
weest eenige bewuste onoprechtheid bij den heer Carpentier
Alting ook maar te onderstellen.
Wat de quaestie der onverdraagzaamheid betreft, dat is een
heel moeilijke quaestie. Iedereen voor zich meent, dat hij ver
draagzaam is, wanneer hij de hoop uitspreekt dat alle menschen
zoo denken als hij, en dat er daardoor eendracht zal komen
in het land. Wanneer alle menschen dachten, zooals de heer
Carpentier Alting, dat men het kind zoo weinig mogelijk met
godsdienst moet bezighouden, dan was de zaak heel eenvoudig.
Wanneer alle ouders Katholiek waren, dan zou men echter
ook die eendracht hebben. Maar wij leven nu eenmaal in een
land, waar in het onderwijsvraagstuk twee principieele
meeningen tegenover elkaar staan. Nu respecteer ik volkomen
de meening van den heer Carpentier Alting; even goed echter
zal hij dienen te respecteeren de meening van een groot deel
der Leidsche burgers, die nu eenmaal eene andere meening
zijn toegedaan omtrent de verhouding tusschen godsdienst en
onderwijs. Wij voor ons meenen inderdaad, dat het wèl goed
is, het kind eenige godsdienstige begrippen bij te brengen.
De heer Sijtsma wenscht zulke confessioneele scholen niet
te subsidieeren, maar waarom heeft hij voor het confessioneele
standpunt dier scholen niet evenveel eerbied als hij verlangt
dat men voor zijne meening heeft, die daartegenover staat?
Ik geloof niet, dat wij het recht hebben om aan een groot
aantal ouders onze meening van wat het beste is van over
heidswege eenvoudig op te dringen. De ware verdraagzaamheid
acht ik in deze principieele zaak deze te zijn, dat men ook de
meening, die men niet deelt, heeft te respecteeren en dat
men alle burgers als gelijk tegenover de Overheid beschouwt.
De heer Sijtsma heeft ook gemeend inconsequentie te ont
dekken bij de tegenstanders van de openbare leeszaal; maar
ons standpunt is precies hetzelfde bij de openbare scholen
als bij de openbare leeszaal. Wij vinden openbare, neutrale
leeszalen, waar voor iedereen alles ter lezing ligt, verkeerd;
maar indien wij ten deze elkanders mëening over en weer
eerbiedigen, zullen alle leeszalen en niet enkel de neutrale
subsidie kunnen krijgen. Wij wenscben niet mede te doen
aan het sanctionneeren der meening, alsof de Staat zich alleen
aan het «neutrale" mag laten gelegen liggen. Wij geven toe,
dat er in ons land velen zijn. die op het gebied van volksont
wikkeling en -opvoeding, neutraliteit voor het juiste standpunt
houdenwij eerbiedigen die meening en wij eischen ook niet,
dat alleen voor confessioneel onderwijs subsidie worde gegeven.
Ons standpunt is veel ruimer; wij erkennen, dat, waar in een
land als het onze verschillende meeningen principieel naast
elkander staan, wij moeten handelen op den grondslag der
pariteit.
Ten slotte; wanneer men nu zegt, dat de bewaarscholen
in het algemeen verkeerd zijn, en dat dit ook vroeger door
sommige leden van den Raad is beweerd, dan geef ik dit
toe. Ik voor mij geloof ook wel, dat ouders, die over een
voldoende woning en personeel beschikken, beter doen,
hunne kinderen niet naar de bewaarschool te zenden. Ik acht
het niet hygiënisch, zoovele kinderen in lokalen bijeen te
brengen, ook al maakt men de lokalen nog zoo ruim. Het
zal altijd beter zijn, de kinderen tot hun 7e jaar vrij te
laten rondloopen, als men in zijn eigen huishouden gelegen
heid heeft ze te leiden en op te voeden. Zoo denk ik er
over in 't algemeen, maar wij moeten bij die theoretische
opvatting niet blijven staan; wij moeten ook met de prak
tijk rekenen. In vele gezinnen moet men vaak van twee
kwaden het minste kiezen; het zou voor vele kinderen vaak
slechter zijn ook zelfs in hygiënisch opzicht, thuis te blijven,
en daarom is het goed, dat er bewaarscholen zijn, waar men
die kinderen kan heenzenden. Met. al of niet subsidieering
van bijzondere bewaarscholen, heeft dit echter niets hoege
naamd te maken.
De heer Kerstens. M. d. V. De heer Sijtsma heeft mij in
het debat betrokken Wanneer ik hem goed heb begrepen,
heeft hij eene poging willen doen om mij, wanneer ik straks
voor deze verordening zal stemmen, in tegenspraak te brengen
met hetgeen ik bij eene vorige gelegenheid, d. i. bij de be
handeling van de subsidie aan de Volksleeszaal, heb gezegd.
De heer Sijtsma moet echter niet vergeten, dat de zaak toen
besproken en de nu aanhangige zaak geheel van elkander
verschillen. Hier hebben wij te doen met bewaarschoolonder-
wijs, dat de gemeente zich nu eenmaal heeft aangetrokken.
Nu zijn Burgemeester en Wethouders tot de ontdekking ge
komen, dat dit onderwijs, zooals het is ingericht, niet vol
doende is om in de behoefte daarvan te voorzien. Daarop heeft
het Dagelijksch Bestuur zich de vraag gesteld hoe kunnen wij
dit verbeteren Het antwoord was: dit kunnen wij verbe
teren door meer scholen op te richten, Maar nu bleken de
kosten daarvan te groot te worden en men heeft dus naar
een ander middel gezocht, wat men dan ook gevonden heeft
in subsidieering van de bijzondere bewaarscholen. Dit is niet
alleen een voordeel voor de gemeente, maar daardoor wordt
ook de billijkheid betracht ten opzichte van die ouders, die
hunne kinderen van meet af aan eene godsdienstige oplei
ding willen doen geven. Deze twee zaken laten zich dus niet
met elkander vergelijken.
De heer Fokker. In het algemeen kan ik mij aansluiten
bij hetgeen door den heer Sijtsma is gezegd. Ik zal ook niet
stemmen tegen art.. 1, wat echter niet per se medebrengt,
dat ik daarom ten slotte aan de verordening mijn stem zal
gevendat hangt hiervan af, hoe de verordening er ten slotte
zal uitzien na de stemming over de verschillende amende
menten.
Ik gevoel iets voor het argument van den heer Aalberse,
dat men de ouders niet moet laten betalen voor onderwijs, waar
tegen zij inderdaad gewetensbezwaren hebbenzonder daar
naast een inrichting die aan die bezwaren tegemoet komt en
die qua inrichting goed is, te steunen; ik gevoel voor zijn
argument, dat men een groote menigte andersdenkende
ouders niet zijn eigen meening moet willen opdringen. Ik
zou zelfs verder gaan en zeggen: geen enkel ouder. Eu ik
hoop dan ookdat het subsidie dat in de eerste plaats ten
goede zal komen aan de confessioneele bewaarscholen, niet
het gevolg zal hebben wat in andere gevallen bij bijzondere
lagere scholen wel eens gebeurt, dat de kinderen van de
openbare scholen naar de bijzondere scholen worden wegge
pompt, niet omdat de ouders daarop zoo gesteld waren, niet
omdat die ouders hun kinderen daar wegnamen uit een inner-
lijken aandrang, maar omdat hun dit werd opgedrongen niet
van vrijzinnige, maar van kerkelijke zijde. Tegen ouders, die
bedeeling genoten, werd zelfs gezegd, dat zij van die bedee
lingen niet meer zouden genieten, wanneer zij hunne kin
deren niet brachten naar een bijzondere school en ze terug
namen van de openbare. Ik hoop dat de voorstanders van het
bijzonder onderwijs eene dergelijke wijze van handelen met
mij zullen afkeuren. De heer Aalberse pleit tegen het op
dringen aan een groote menigte ouders van onze, d. i. der
vrijzinnigen eigen, meening; ik hoop dus dat het subsidie aan
de bijzondere bewaarscholen ook niet dit gevolg zal hebben,
maar dan in een anderen zin. En wanneer Burgemeester en
Wethouders er achter mochten komen dat men op die wijze
tracht de bijzondere bewaarscholen te bevolken, dan vertrouw
ik, dat zij middelen zullen weten te vinden, dat dit niet
langer geschieden kan met geld dat ten deele komt uit de
kas van de gemeente. Wat ik verder nog te zeggen heb,
kan ik wel te pas brengen bij de behandeling der artikelen.
De heer Pera. Eene opmerking naar aanleiding van hetgeen
door den heer Fokker is gezegd, dat n.l. wanneer deze zaak
doorgaat, dit in het bijzonder zal komen ten voordeele van
de confessioneele scholen. Dat wil dus zeggen met andere
woorden, dat wij zooveel mogelijk naar ons willen toehalen.
Ik vestig er echter de aandacht op, dat het subsidie volstrekt
niet alleen aan confessioneele scholen behoeft gegeven te worden,
al blijkt uit zijn woorden, dat ook op dit gebied het particulier
initiatief bij de Christelijke partij het meest tot ontwikkeling
is gekomen. Ik zou den heer Fokker wel willen uitnoodigen
er voor te zorgen, dat ook van zijne richting particuliere be
waarscholen worden opgel icht, waardoor aan vele ouders nog
meer gelegenheid wordt gegeven om van bewaarschoolonder-
wijs gebruik te maken. Dan is de zaak gelijk verdeeld, en
worden vele burgers geholpen, zonder dat het der gemeente
veel geld kost.
De Voorzitter. Alvorens ik de algemeene beraadslaging
sluit, wensch ik nog iets in het midden te brengen. De
heeren zullen zeker van mij niet verlangen, dat ik eene
poging zal wagen om de zoo uiteenloopende gevoelens van
voor- en tegenstanders van dit voorstel tot elkaar te brengen.
De meeningen loopen zóóver uiteen, dat het toch eene hope-
looze poging zou zijn.
Den voorstanders dank ik voor den steun, dien zij aan dit
voorstel hebben toegezegd en tot de tegenstanders zou ik
willen zeggen: al kunnen wij niet alles onderschrijvenwat.de
voorstanders hebben aangevoerd, er zijn toch enkele punten,
die onze aandacht verdienen, o.a dit, dat het bewaarschool-
onderwijs in deze stad behoefte heeft aan groote uitbreiding.
In dat opzicht heb ik ook liever gehoord den heer Vergouwen
van nu dan den heer Vergouwen van 1907. De heer Vergouwen
van nu heeft erkend, en ik neem daarvan dankbaar akte, dat
het bewaarschoolonderwijs in deze stad voorziet in eene groote
behoefte, die vooral ten goede komt aan den kleinen man.
En nu moge de heer Aalberse dit samenkomen van zoovele
kinderen in lokalen niet hygiënisch vinden, maar niet ieder
kan zich de weelde veroorlooven zijne kinderen thuis te laten
bezighouden en daarom zijn de bewaarscholen voor de arbeiders
klasse, voor de fabrieksbevolking en de minder gegoeden een
zegen geweest, die sedert 40 jaar door de gemeente Leiden
aan hare bevolking is geschonken.
Nu zou het wel mijn persoonlijk ideaal zijn nog een vierde
gemeentelijke bewaarschool te stichten, maar onder de tegen
woordige constellatie van den Raad zal daarvan wel geen