DONDERDAG 13 JANUARI 1910.
plaats zou ik iets willen zeggen naar aanleiding van hetgeen
de heer Aalberse heeft gezegd, dat hij wel zou weten, op
welke wijze mijne amendementen moeten beoordeeld worden.
Het spijt mij dat de heer Aalberse dit heeft gezegd; ik ge
loof niet dat ik ooit eenige aanleiding heb gegeven tot wan
trouwen in de oprechtheid mijner verklaring, dat wanneer
het beginsel aan de verordening ten grondslag liggende wordt
aangenomen, ik de verordening ook zoo goed mogelijk wensch
te maken.
Verder zeg ik hierover niets meer.
Wat verder de beschuldiging betreft tegen mij ingebracht,
dat ik zou zijn onverdraagzaam die beschuldiging geloof
ik ook werkelijk niet verdiend te hebben. Integendeel: ik
heb juist gewezen op het principieel bezwaar, dat ik voor mij
heb tegen de confessioneele bewaarscholen; de beeren schijnen
dit echter niet in te zien, dat waar kinderen van 3 tot 7
jaar bewaarschoolonderwijs krijgen op dogmatischen grond
slag, daardoor juist de onverdraagzaamheid, die kanker in
ons volksbestaan, in de hand wordt gewerkt.
Ik meen dat alle partijen er naar moeten streven een
school te hebben, waar allen als broeders kunnen leven, iets
wat tegenwoordig echter onmogelijk schijnt te zijn. De be
schuldiging van onverdraagzaamheid verdien ik niet, waar ik
juist wil optreden tegen alles, wat die onverdraagzaamheid
in de hand werkt.
Nu heeft de heer Aalberse gezegd, dat het in mijn lijn zou
liggen om voor te stellen de gemeentebewaarscholen op te
hellen. Ik weet niet, of dit de consequentie is van mijn spreken.
Bovendien is dit iets wat nu niet aan de orde iswat ik bij
een andere gelegenheid zou doen, weet ik nog niet. Wanneer
op dit oogenblik de vraag aan de orde was, of de gemeente
zich in het algemeen met het bewaarschoolonderwijs moest
bemoeien, dan weet ik nog niet, hoe ik zou stemmen. Het is
best mogelijk, dat ik zou zeggen: gemeente, bemoei u niet
met dat bewaarschoolonderwijs, dat is eene zaak van de
ouders. Wel heb ik elders zelf medegewerkt tot de oprich
ting van fröbelscholen, maar er niet aan gedacht daarvoor
Staatshulp in te roepen.
Fröbelonderwijs acht ik in het algemeen nuttig, maar het te
geven blijve een onderwerp van zorg voor de ouders, waar
noodig en mogelijk van particuliere vereenigingen. Maar ik
zie niet in, dat het op den weg ligt van een publiekrechte
lijk lichaam, van den Staat of gemeente, in dezen geest werk
zaam te zijn, en of er nu in dit bewaarschoolonderwijs eenige
voorbereiding ligt voor het lager onderwijs, doet aan de zaak
niets af. Overigens staan wij hier ten aanzien van het open
bare bewaarschoolonderwijs niet volkomen vrijwij moeten
rekening houden met het bestaande. Bestaan er eenmaal
gemeentelijke bewaarscholen, dan kan het van groot belang
zijn om die ook in stand te houden, nadeelig ze op te heffen.
Iets anders is het echter uitbreiding te geven aan de taak,
die de gemeente op zich heeft genomen. Ik herinner weder
aan het standpunt, dat deze Raad herhaaldelijk heeft inge
nomen, juist ten aanzien van het openbaar bewaarschoolonder
wijs. Men heeft eenmaal de taak op zich genomen om voor
dat onderwijs te zorgen, maar waar het er op aankwam om
uitbreiding te geven aan die taak, heeft men altijd gezegd:
dat doen wij niet. Wij hebben eenmaal a gezegd, maar b
zeggen wij niet. Laat ons nu consequent zijn en ook de nu
voorgestelde uitbreiding verwerpen.
Er werd aangedrongen op de oplichting van eene vierde
bewaarschool, doch de Raad heeft bij herhaling »neen" gezegd.
Volkomen dezelfde vraag is thans aan de orde; ook hier geldt
het uitbreiding, en daarom beroep ik mij op de gedragslijn
van den Raad zeiven. Toen heeft de Raad geen uitbreiding
gewildhet is consequent haar ook thans niet te willen.
Ik geef dus m. i. geen blijk van onverdraagzaamheid, maar
wel van voorzichtigheid, als ik zeg, dat ik aan deze verordening
niet kan medewerken.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik begin te zeggen, dat ik mij
op een ander standpunt plaats dan de heer Carpentier Al-
ting; maar wilde ik deze subsidie bestrijden, dan zou ik mij
kunnen refereeren aan een woord, dat onlangs gesproken is
bij de subsidieering van de Leeszalen door onzen geachten
Wethouder, den heer Eerstens, die toen gezegd heeft: die
Leeszalen zullen zich zelf kunnen redden en geven wij daaraan
subsidie, dan zullen wij niet weten, waar het einde daarvan
is. Wij scheppen een antecedent zonder te weten, waarvoor wij
straks met het verleenen van subsidiën zullen komen te eindigen
Nu zou ik in den gedachtengang van den heer Eerstens
ten aanzien van het onderhavige voorstel kunnen zeggen
wanneer wij op dit voorstel ingaan, weten wij niet, waar
wij zullen eindigen, want hoeveel bewaarscholen en schooltjes
kunnen door vereenigingen en bijzondere personen nog niet
worden opgericht. Er is ten deze evenwel eene minderheid in
het Dagelijkse!) Bestuur; misschien vormt de heer Eerstens
die minderheid wel, dan zal ik hem niet van inconsequentie
kunnen beschuldigen.
Toen in 1907 door mij en anderen werd voorgesteld meer
uitbreiding te geven aan het bewaarschoolonderwijs van ge
meentewege, kregen wij eene geduchte philippica te hooren
van de heeren Meuleman en Vergouwen. De eerste hield niet
van bewaarscholen, waarbij hij zich beriep op prof. Jel-
gersma, en hij voegde als zijn ervaring als medicus erbij,
dat eene bewaarschool eene broeinest was van alle mogelijke
epidemische kinderziekten: mazelen, roodvonk, enz De heer
Vergouwen sloot zich daarbij aan; als onderwijzer had hij
de ervaring opgedaan, dat de bewaarschoolkinderen bij hunne
komst op de lagere school wel iets vooruit waren, maar
over een paar jaar was dat voordeel nihil. Zou men nu ook
niet moeten verwachten, dat deze heeren tegen dit voorstel
zich zouden verklaren?
Nu waait echter, althans bij den heer Vergouwen, de wind
uit een anderen hoek, nu is er dan ook wat voor zijn partij te
halen. Ik denk over dit onderwijs echter anders; ik wil het be
waarschool- of liever het voorbereidend onderwijs liefst bevorde
ren. Maar ik wil dan ook fröbelonderwijs, dat, zooals een leerares
van een onzer gemeentescholen het definieerde, de kleinen liefst
spelende ontwikkelt in overeenstemming met de natuurlijke
strevingen van het kind. Tot het verkrijgen en uitbreiden
van zoodanig onderwijs wil ik gaarne medewerken en daarom
zal ik ook voor art. 1 stemmen. Wordt dan de verordening
zóó gemaakt, dat het bijzonder bewaarschoolonderwijs in dien
geest zal worden hervormd, dan zal ik mij ook voor de geheele
verordening verklaren. Met dat bijzonder onderwijs is het
nog maar al te vaak treurig gesteld. Ik acht het in strijd
met de paedagogie, dat kinderen van 3 jaar en jonger zeifs
met den Catechismus lastig worden gevallen, en toch ge
schiedt dit, naar ik op een in de Leeskamer liggend rooster
zag, op enkele bewaarscholen hier ter stede. Eunnen wij er
nu toe medewerken, dat het leerplan zoodanig ingericht
wordt dat de kinderen werkelijk leeren hunne zintuigen te
gebruiken, dan wil ik gaarne daarvoor een offer van de
gemeente geven. Maar dan ook allen. Mij is van betrouw
bare zijde medegedeeld, dat hier ter stede bewaarscholen
zijn, waar men kleine kinderen de handen laat vouwen, op
zichzelf niet kwaad, er dan krijt op strooit, en als zij het
krijt dan hebben laten vallen, krijgen zij straf, omdat zij de
handen niet hebben stilgehouden
Dat zijn zeker bezigheden, niet in overeenstemming met
de natuurlijke strevingen van het kind. dat veel liever zijn han
den vrij en frank beweegt en onmogelijk lang in één houding
kan zitten blijven. Zoo heb ik met den heer Fokker een
school bezocht, waar wij spoedig weer uitliepen vanwege
de zeer onaangename lucht; het lokaal was overvuld en zulke
lokalen deugen niet voor kinderen, om daarin van s morgens
9 tot 's middags 4 uur te worden ingepakt. Daarom zal ik
vóór het voorstel stemmen, omdat men dan tenminste invloed
kan uitoefenen, dat dergelijke toestanden worden opgeheven;
dat het niet meer zijn en blijven bewaarscholen in den treurigen
engen zin, maar dat het worden scholen, waarin inderdaad
voorbereidend onderwijs wordt gegeven. Mocht de verordening
echter niet worden gewijzigd in den zin, zooals ik dit mij
voorstel, dan zal ik ten slotte toch tegen de geheele verordening
moeten stemmen, want bewaarscholen, zooals wij die hier
nog hebben, mogen wij niet steunen. Is het niet in de stukken
te lezen, dat men scholen in Leiden heeft, waar niet één van
de onderwijzeressen een enkel diploma bezit, dat eenigen
waarborg geeft van bevoegdheid? Wanneer die toestand nog
5 jaar moet worden bestendigd, zooals Burgemeester en Wet
houders wenschen, dan zal ik er zeker niet voor te vinden
zijn. om mijne stem aan deze verordening te geven. Maar
znoals ik zeide: in beginsel ben ik er voor, omdat de gemeente
dan toezicht krijgt op dat onderwijs, wat nu niet het geval
is, en wat met het oog op het groote volksbelang, dat met
bewaarschoolonderwijs gemoeid is, blijkens de ervaring zoo drin
gend noodig is.
De heer Aalberse. Een enkel woord slechts, en wel in de
eerste plaats om een misverstand uit den weg te ruimen, dat
bij den heer Carpentier Alting schijnt gerezen te zijn. Ik
geloof, dat hij wat ik aan het slot van mijne eerste rede heb
gezegd, anders heelt opgevat, dan het door mij was bedoeld.
Ik heb niet bedoeld te zeggen, dat hij op oneerlijke wijze te
wetk zou gaan; dat hij wanneer hij zegt te willen medewerken
om de verordening beter te maken, daarmede bedoelt precies
het tegenovergestelde, maar ik heb dit gezegd, dat wat in
zijn oog verbeteringen zijn, bijv. zwaardere voorwaarden waarop
het subsidie verkregen kan worden, want dit moet op het
standpunt van den heer Carpentier Alting, die het geheele
subsidie verkeerd vindt, in zijn oog werkelijk een verbetering
zijn, in de oogen van de voorstanders van de verordening
een zeer groote verslechtering kan zijn. Want wanneer op die
wijze gemaakt wordt, dat ten slotte geen der bewaarscholen
voor het subsidie in aanmerking kan komen, dan is het veel
royaler om deze verordening in 't geheel niet aan te nemen.
Ik herhaal dus, dat het volstrekt niet mijne bedoeling is ge-