6
DONDERDAG 13 JANUARI 1910.
daarom kunnen wij, dunkt mij, niet overgaan tot het doen
van deze uitgaaf. Nu wordt er wel gezegd, dat de uitgaaf zoo
bijzonder gering is, een paar duizend gulden slechts, maar
wij weten allen wel hoe het het hiermede gaat. Eenmaal a
gezegd, moet er eventueel later ook b worden gezegdmen
weet wel waar men begint, maar niet waar men eindigt.
Het is volstrekt niet onmogelijk, dat deze post op den duur
een omvang zal nemen, die later op de begrooting zwaar zal
drukken.
Verder wordt gezegd, dat door het oprichten van die
bijzondere bewaarscholen de taak der gemeente in dit opzicht
belangrijk zal worden ontlast. Ik geloof niet, dat dit het geval
is In de eerste plaats niet, omdat er voor de gemeente geen
enkele verplichting bestaat, zelfs niet eene zedelijke verplich
ting. om voor bewaarschoolonderwijs te zorgen, maar ook
omdat de meeste kinderen die de bijzondere bewaarscholen
bezoeken, dit doen omdat hunne ouders geen gebruik willen
maken van de gemeentelijke scholen. Daarop komen zij toch
niet en van ontlasting dier scholen kan dus geen sprake zijn.
Er is dus geen enkele reden om nu over te gaan tot sub-
sidieering van het bijzonder bewaarschoolonderwijs.
Een andere groote vraag, waarop ik echter bij de mij bekende
gevoelens van de meerderheid onzer niet al te diep wil
ingaan, is nu verder nog deze, of het wel wenschelijk is om
subsidie te geven aan de scholen, waar streng dogmatisch,
kerkelijk onderwijs wordt gegeven, waar men dus medewerkt
om reeds eene scheiding te maken tusschen kinderen van 3
tot 7 jaar, iets wat ik in hooge mate betreur, m. i. kan met
het maken dier scheiding wel worden gewacht tot de lagere
school. Op deze gronden zal ik dus stemmen tegen art. 4. Mocht
dit artikel echter worden aangenomen, dan zal ik mijne
beste krachten aanwenden om de verordening zoo goed moge
lijk te maken. Ik zal echter stemmen tegen het beginsel, dat
aan deze verordening ten grondslag ligt.
De heer Vergouwen. De vorige geachte spreker is terug
gekomen op de beslissing van den Raad, dat niet meer zou
worden gevraagd het advies van de plaatselijke Schoolcom
missie voor het lager onderwijs. Waar daaromtrent nu een
maal eene beslissing is genomen, zal ik er niet verder op
terugkomen. Ik wil beginnen met hulde te brengen aan
Burgemeester en Wethouders voor het indienen van deze
verordening en wel omdat Burgemeester en Wethouders de
lijn, die op het gebied van het onderwijs eenmaal is getrokken,
nu ook verder hebben doorgetrokken. Al is ook door den wet
gever aan de gemeente de verplichting tot het oprichten van
bewaarscholen, niet opgelegd, neemt dit niet weg, dat de ge
meente ten aanzien van de kinderen, die het lager onderwijs
nog niet kunnen volgen, toch hare roeping moet volgen. Dat
deze gemeente dit gedaan heeft, blijkt uit de bewaarscholen
van gemeentewege, die er reeds zijn. Nu is er ontegenzeggelijk
een aandrang bij de vorige begrooting hebben verschillende
leden er al over gesproken om het getal gemeentebewaar
scholen uit te breiden, en wij hebben allen gevoeld, dat het
op den duur niet zou kunnen uitblijven, of de gemeente zou
bij de drie bestaande bewaarscholen nieuwe moeten stichten;
maar daartegen verzetten zich de financiën. De kinderen, die
op de bewaarscholen gaan, kosten enorm veel, ik meen f 20
per kind, en tra de laatste salarisregeling zijn de kosten be
langrijk hooger geworden. Daarom verdient het uit financiëel
oogpunt toejuiching, dat de gemeente zegt: ik aarzel om
nieuwe bewaarscholen te stichten, die zoo enorm veel geld
kosten. Ik zal trachten door subsidiëering van bijzondere be
waarscholen in de behoefte te voorzien. Die subsidiëering kost
aan de gemeente een kleinigheid. De heer Carpentier Alting
heeft wel gezegd, dat dit stelsel later aanzienlijke uitgaven
met zich brengen zal, maar dan heeft de Raad toch in ieder
geval een woord mede te spreken.
PTnariciëel is dit voorstel dus in het belang der gemeente,
maar ook nog om eene andere reden. In den tijd, dat ik in
Leiden woon, heb ik eene bewaarschool in mijn buurt gehad,
die echter op zeker oogenblik verdwenen is, omdat, naar ik
geloof, de middelen der school niet toereikend waren. Door
dit voorstel van Burgemeester en Wethouders zullen weer
nieuwe scholen kunnen worden opgericht, omdat het het initia
tief in de hand werkt.
De heer Carpentier Alting, die bang is voor godsdienstig
onderwijs op de bewaarscholen, heeft daarmede een heel oud
argument voor den dag gehaald. Ik dacht, dat wij dit al lang
te boven waren. Als Burgemeester en Wethouders voorstelden
slechts één bepaald soort bewaarscholen te subsidiëeren. dan
zou ik mijne stem aan dat voorstel onthouden, maar nu het
voorstel van Burgemeester en Wethouders ruim gesteld is en
geen enkele richting of gezindte uitsluit, ga ik gaarne met
dit eenig zuivere denkbeeld mede. Iedere gezindte, die eene
school sticht, welke aan de gestelde eischen voldoet, kan nu
subsidie krijgen en hierdoor plaatst zich de overheid tegenover
elke gezindte op het zuiver liberale standpunt
En wat de resultaten betreft van deze verordening, verwijs
ik naar hetgeen geschied is in den grooten schoolstrijd op
het stuk van het lager onderwijs. Toen in 1889 het Minister ie-
Mackay het wetsontwerp tot wijziging van de wet op het
Lager Onderwijs indiende, had het bijzonder onderwijs slechts
weinig kracht. Er werd van de onderwijzers ontzaglijk veel
gevraagd, de leerkrachten op de bijzondere scholen waren
niet altijd voldoende en zij moesten het met de leermiddelen
ook maar schikken. Men heeft toen nog al hard moeten werken
om de resultaten te bereiken, die men later heeft gezien. De wet-
Mackay bracht daarin verruiming en het geld, dat door het
Rijk als subsidie aan de bijzondere scholen is toegekend, heeft
gediend om meerdere leerkrachten in de school te brengen,
zoodat het onderwijs verbeterd kon worden. De wet van 1905
heeft ten slotte ook krachtig tot een zelfde resultaat medege
werkt. Het eerste wat men gedaan heeft is de salarissen der
onderwijzers te verbet&reneen grooter getal onderwijzers
werd aangesteld en de leermiddelen werden verbeterd. De
ouders, die van het bijzonder onderwijs gebruik maakten, zijn
daardoor echter ten opzichte van het schoolgeld, dat zij moesten
betalen, niet ontlast, want dat schoolgeld is precies gebleven
als het vroeger was. Door bet toegekende subsidie heeft men
echter bet bijzondere onderwijs in groote mate versterkt en
verbeterd. Het zelfde zal men doen met dit voorstel, althans
wanneer door de schoolbesturen de gestelde voorwaarden
worden aangenomen; wanneer niet zoovele moeielijkheden in
den weg worden gelegd, dat daardoor het voordeel verloren
gaat. Ik heb een bestuurslid van een dergelijke school hooren
zeggenwanneer dit voorstel wordt aangenomen, dan krijgen
wij dit voordeel, dat wij zullen moeten hebben helpsters in
het bezit eener acte. Nu doen wij het wel eens met meisjes,
die geen acte hebben, maar dan zullen zij die acte wel moeten
hebben, waardoor natuurlijk het onderwijs wordt verbeterd.
Wij zullen ook genoodzaakt worden de scholen verschillende
verbouwingen te doen ondergaan, en zoo werkt dit voorstel
mede tot verbetering van den toestand van het bijzonder
bewaarschoolonderwijs. Als zoodanig heeft dus dit voorstel
een groote waarde. Nu moeten de eischen echter niet te zwaar
worden gesteld, niet zóó, dat het subsidie door de besturen
der bijzondere bewaarscholen niet kan worden aanvaard. Dit
klemt vooral voor het goedkeuren van het leerplan, waarvan
in art. 8 sprake is. Gezien echter het ruime standpunt, dat
Burgemeester en Wethouders in deze innemen, geloof ik dat
wij wel mogen aannemen, dat Burgemeester en Wethouders
in den zelfden ruimen geest de verordening zullen uitvoeren
en dat wij dus ook art. 8 kunnen aanvaarden.
De heer Carpentier Alting heeft eene vergelijking gemaakt
tusschen het lager onderwijs en het bewaarschoolonderwijs.
Ik geloof, dat die vergelijking in het geheel niet opgaat. Ik
zal er nu niet veel over zeggen, maar wensch er alleen op
te wijzen, dat het bewaarschoolonderwijs alleen dan werkelijk
waarde heeft ook voor de gemeente, wanneer het niet uit
sluitend ten doel heeft het bewaren der kinderen, maar het
voorbereiden voor het lager onderwijs. Wij moeten dat onder-
'wijs beschouwen Ms eene voorbereidend onderwijs voor de
lagere school, en dan ligt het geheel in de lijn van de wet
op het Lager Onderwijs, om ook het bewaarschoolonderwijs
zoo goed mogelijk door ook het bijzondere te subsidiëeren
te maken, al is het ook, dat de wetgever zich hieromtrent
niet heeft uitgesproken.
De heer Aalberse. Ik wil mij gaarne aansluiten bij den
vorigen geachten spreker, waar hij hulde gebracht heeft aan
Burgemeester en Wethouders voor het indienen van deze
voordracht. Ik geloof werkelijk, dat zij hiermede blijk hebben
gegeven rekening te willen houden, niet met hen alleen, die
eene bepaalde richting op het gebied van het onderwijs zijn
toegedaan, maar met het betrachten van rechtvaardigheid
ook tegenover anderen, wier meening men wellicht niet kan
deelen, doch die men in elk geval toch heeft te eerbiedigen.
Gunstig steekt dit ruime standpunt van Burgemeester en
Wethouders af tegenover hetgeen wij nu van den heer Car
pentier Alting hebben gehoord. Ik geloof, dat men wat de
heer Carpentier Alting hier heeft verdedigd, niet alleen niet
kan noemen een liberaal standpunt, maar dat het is een
standpunt zoo illiberaal en zoo onverdraagzaam mogelijk. Het
is het standpunt van hen die zeggen »wij alleen weten, dat
het zóó goed is, en nu moeten alle menschen het op dié
zelfde wijze ook opvatten. En alleen voor die wijze van doen
stellen wij het gemeentegeld beschikbaar, terwijl de men
schen, die meenen, dat wij het niet goed doen, het dan maar
zelf beter moeten doen, mits zij het dan ook zelf betalen,
hoewel wij hen wel laten mede betalen in de kosten van het
gemeentelijk onderwijs, dat zij afkeuren." Dit is in den
absoluten zin van het woord het onverdraagzame standpunt,
dat nu in ons land, waar het betreft lager, middelbaar en
gedeeltelijk ook hooger onderwijs, gelukkig overwonnen is,
maar dat nu weer te voorschijn komt op het bijna onschul
dig gebied van het bewaarschoolonderwijs.
De juridische redeneering van den heer Carpentier Alting