DONDERDAG 13 JANUARI 1910.
11
Men zal dan aan eene helpster f 25 a f 30 kunnen uitbetalen
en er f 50 voor ontvangen, en dit zullen toch ook de voor
standers van dit voorstel niet wenschen.
Zeggen Burgemeester en Wethouders nu. dat eene jonge
dame van 15, 16 of 17 jaar geschikt kan zijn, laat hen dan
tenminste den eisch stellen, dat zij 15 jaar zal zijn.
De Voorzitter. Ik kan misschien de discussie bekorten
door mede te deelen, dat wanneer de voorstellers van het
amendement hun eisch beperken tot 15 jaar. Burgemeester
en Wethouders het amendement overnemen. Kunnen de
voorstellers daarmede instemmen
De heer Fokker. M. d. V. Wij wijzigen ons amendement
in den door u aangegeven geest.
De Voorzitter. Dan wordt het amendement overgenomen
en dus in het nieuwe 2e lid achter het woord »jaar' inge
voegd: de andere onderwijzeressen dien van 15 jaar.
Het aldus gewijzigde art. 3 wordt vervolgens zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 4, luidende:
»De hoofdonderwijzeres en het hieronder nader aan te geven
aantal onderwijzeressen moeten bevoegd zijn tot het geven
van bewaarschoolonderwijs.
Bevoegd zijn zij die in het bezit zijn van een der na te
noemen acten:
de Leidsche acte B of A;
de acte B of A van de Amsterdamsche Vormschool
de acte »Pierson B" of »A";
de acte B of A. afgegeven door de Commissie, benoemd
door het Hoofdbestuur der Vereeniging van Christelijke Be
waarschoolonderwijzeressen in Nederland
de acte B of A, afgegeven door de gemeentebesturen van
's Gravenhage, Groningen, Dordrecht, Gouda, Schiedam en
Rotterdam; en
eventueel nader in het leven te roepen, door Burgemeester
en Wethouders met de bovengenoemde gelijk te stellen acten.
De hoofdonderwijzeres en, bijaldien het hoofd wordt bij
gestaan door meer dan vier onderwijzeressen, ook hare plaats
vervangster moeten in het bezit zijn van een B.- acte.
Voorts moeten, wanneer, behalve het hoofd, het aantal
onderwijzeressen, dat ingevolge het bepaalde bij art. 3, aan
de school verbonden moet zijn, meer dan drie bedraagt, ten
minste ééne van deze, wanneer het meer dan vijf bedraagt,
ten minste twee, meer dan zeven ten minste drie, en meer
dan negen, ten minste vier bevoegd zijn".
De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders stellen voor
in dit artikel alsnog op te nemen de acte van de Roomsch
Katholieke Vormschool te Amsterdam.
Verder is door den heer Carpentier Alting een amendement
ingediend, om de laatste zinsnede van het tweede lid, n.l. de
woorden»eventueel tot acten" te doen vervallen.
De heer Carpentier Alting. M. d. V. Een enkel woord
tot toelichting van dit amendement. De bedoeling daarvan is
reeds gebleken uit hetgeen ik gezegd heb bij de algemeene
beschouwingen. In dit artikel wordt m. i. van twee verschillende
gedachten uitgegaan. In de eerste plaats wordt aan den Raad
gevraagd een reeks acten vast te stellen, maar voor den ver
volge zullen Burgemeester en Wethouders die reeks eventueel
aanvullen. Dit acht ik geen logische methode. Men late alles,
dus ook de aanvulling, aan den Raad over öf men volge, zooals
in den Haag, het andere stelsel en zegge: de Leidsche acte
geeft bevoegdheid, benevens andere acten door Burgemeester
en Wethouders daarmede gelijk te stellen. Tusschen die beide
stelsels moet men kiezen. Nu heb ik lang geaarzeld welk
stelsel ik zou voordragen. Bestaat er instemming voor een
artikel in den geest der Haagsche verordening, dan ben ik
bereid zulk een artikel voor te stellen. Het andere stelsel is
mij ook goed, maar vóór alles zij men consequent.
Zouden Burgemeester en Wethouders mij misschien ook
kunnen zeggen, door welken gedachtengang zij zich hebben
laten leiden bij de keuze van de hier genoemde acten?
De Voorzitter. Wanneer er nu eene nieuwe instelling komt,
welke acten uitreikt voor het geven van bewaarschoolonderwijs,
dan zal de verordening telkens moeten worden gewijzigd,
dan zal de Raad daarin telkens moeten worden gekend. Wij
meenen dat dit veilig kan worden overgelaten aan Burgemeester
en Wethouders. Ter voorkoming van misverstand hebben wij
nu alleen nog voorgesteld om al dadelijk op te nemen dé R.K.
Vormschool te Amsterdam. Dat is tot dusver de eenige R.K.
inrichting dezer dagen zal er, naar ik straks vernam, ook
een worden opgericht in den Haag die zich ten doel stelt
het uitreiken van acten voor bewaarschoolonderwijs.
De heer Carpentier Alting. M. d. V. Gevoelt dan
niets voor het in acht nemen van consequentie. Een van
beide: of men vrage het altijd aan den Raad om de acte
van een nieuwe school op te nemen, öf men late het geheel
over aan Burgemeester en Wethouders. Dit ook naar aanlei
ding van hetgeen in de stukken is gevraagd, of ik dan geen
vertrouwen stel in Burgemeester en Wethouders. Zeker, ik
vertrouw Burgemeester en Wethouders volkomen, maar ik
wil alleen consequentie; het eene stelsel of het andere. Ik
blijf dus mijn amendement handhaven.
Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Aalberse. Ik zou mijne instemming willen be
tuigen met de redactie van Burgemeester en Wethouders,
die niet zoo gek is als zij er wel uitzietin de oogen
van den heer Carpentier Alting. Wat is de zaak? Het ar
tikel onderscheidt tweeërlei soort vorm-scholenscholen, die
op dit oogenblik reeds bestaan, en scholen die, nadat deze
verordening zal zijn aangenomen, er nog zullen komen, en
die wij dus op dit oogenblik nog niet kunnen beoordeelen.
Nu hebben Burgemeester en Wethouders blijkbaar gerede
neerd: scholen, die op dit oogenblik bestaan, kunnen worden
beoordeeld, deze nemen wij dus iri de verordening op, zoo
dat zij, die daarvan een acte hebben, zullen medetellen voor
het subsidie. Nu bleef er echter een leemte. Wat moest er
gebeuren, wanneer er in de toekomst een nieuwe school
bijkwam? Men stond voor de keuze, om iedere keer een
beslissing over de acte te laten nemen door den Raad, of de
beslissing over te laten aan Burgemeester en Wethouders.
Men heeft toen gezegd: de zaak is niet van zoo groot belang,
nu er toch al verschillende acten in de verordening vermeld
staan. Burgemeester en Wethouders weten nu toch volkomen
goed, welk soort van acten de Raad vindt, dat voldoende
zijn voor het verleenen van het subsidie. Ik geloof, dat dit
stelsel volkomen juist is. De vormscholen, die nu reeds kun
nen beoordeeld worden, worden in de verordening opgeno
men; dat is een leidraad voor Burgemeester en Wethouders,
en wij mogen voldoende vertrouwen stellen in de kennis van
Burgemeester en Wethouders om te beoordeelen, of de nieuw
ontstaande acten ongeveer gelijk zijn met de reeds vermelde
acten. Ik geloof, dat wij ons dus kunnen neerleggen bij de
bestaande redactie, behoudens de nadere aanvulling met de
R. K. School te Amsterdam. Wanneer die niet werd opge
nomen, zouden wij in moeilijkheid kunnen komen. Dat toch
is een school, die bestaat, en de verordening geeft alleen aan
Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid om acten van
nieuwe scholen te erkennen, die na het tot stand komen dei-
verordening worden opgericht. Dan zou men dus speciaal
voor deze school de verordening moeten wijzigen. Deze school
wordt gesubsidieerd door de gemeente Amsterdam, de acte
door haar uitgegeven wordt door die gemeente ook erkend,
en wij hebben dus een goeden waarborg, dat het is eene
behoorlijke acte, die wij ook hier kunnen opnemen. Wanneer
die school er nu bij wordt opgenomen, dan is hqt artikel
van Burgemeester en Wethouders te verkiezen boven dat
van den heer Carpentier Alting.
Practisch geloof ik, dat de zaak op hetzelfde neerkomt.
Het is meer een quaestie van techniek dan van praktijk.
De Voorzitter. Ik geloof wel, dat de beschuldiging van
inconsequentie door den heer Aalberse klemmend weerlegd
is, maar ik ben bereid het amendement in stemming te brengen.
De heer Kerstens. M. d. V. U hebt gezegd, dat in Den
Haag nog een kweekschool opgericht zal worden, doch vol
gens een courantenbericht bestaat die school reeds. Volgens
de opvatting van den heer Aalberse van de bewuste zinsnede
van art. 4 zou deze school er echter buiten vallen en ik zou
daarom willen verzoeken deze Haagsche school er ook nog
in op te nemen, ten einde te voorkomen, dat zij buiten de
verordening zou vallen.
De heer Fokker. M. d. V. Het feit, dat eene school bestaat,
kan toch nog niet eenige voorwaarde zijn van opneming
daarvan in dit artikel; wel dat zij bestaat en dat zij goed
is. Nu heeft de heer Kerstens wel het eerste medegedeeld,
maar niet het laatste. Mij dunkt, de Raad kan daarom maar
niet zoo dadelijk op het verzoek van den heer Kerstens ingaan.
Tegen de opneming van de Vormschool te Amsterdam,
heb ik geen bezwaar.
Nu ik toch aan het woord ben, ondersteun ik de opmer
king van den heer Carpentier Alting, die op meerdere con
sequentie aandrong. Of men late het geheel aan Burgemeester
en Wethouders over de acten aan te wijzen, die de bevoegd
heid zullen geven, öf men drage ook de aanvulling aan den
Raad op. Die scholen rijzen nog niet zoo als paddestoelen
uit den grond op, dat de laatstgenoemde methode bezwaar
zou opleveren De Raad zou die aanvulling dan kunnen doen
na advies van Burgemeester en Wethouders Ik acht dit
echter eene ondergeschikte quaestie. Het denkbeeld van den
heer Kerstens vind ik veel erger.
De heer Kerstens. M. d. V. Ik meende aanvankelijk, dat
het niet noodig was een amendement in te dienen, maar de