40 DONDERDAG 43 JANUARI 1940. sprake kunnen zijn, ook met het oog op de financiën. Vooral om de laatste reden ook kwam mij dit subsidie-voorstel ver standig voor, want op die manier zal men voorzien in eene behoefte, die werkelijk bestaat. De bewaarscholen zijn alle overvol en telkens moeten kinderen worden afgewezen. Tevens komt men op deze wijze tegemoet aan hen, die gemoedsbezwaren hebben. Het getal gemoedsbezwaarden is ten aanzien van de bewaarscholen gelukkig niet heel groot, want meermalen blijkt bij de inschrijving dat dit punt zeer op den achtergrond staat, wat ik een heuglijk verschijnsel vind. Laat ons daarom dit voorstel aannemen. De kosten zullen niet zoo heel groot zijn en het voorstel bespaart de ge meente veel geld. Het voorziet in eene groote behoefte en bevredigt menigeen, die bezwaren heeft tegen het bestaande stelsel. Daarmede zeg ik nu niet, dat ik persoonlijk alle ar tikelen dezer verordening toejuich; veel zal van het lot der amendementen afhangen. Als sommige amendementen werden aangenomen, zou ik misschien ten slotte tot mijn grooten spijt tegen het voorstel moeten stemmenmaar voor het oogenblik adviseer ik tot aanneming van dit voorstel. De algemeene beraadslaging wordt gesloten. De Voorzitter. Zou ik den heeren nu mogen vragen om wanneer zij, niettegenstaande de bestrijding van Burgemeester en Wethouders toch hunne amendementen willen hand haven, dit even bij het aan de orde stellen der artikelen te kennen te geven. Doen zij dit niet, dan neem ik aan, dat de heeren hun amendement niet handhaven. Jk zal den hamer niet te snel laten vallen, zoodat de heeren gelegenheid hebben om van hun meening te doen blijken. Sommige amende menten zijn door Burgemeester en Wethouders reeds als zoodanig beschouwd, hoewel zij nog niet ondersteund waren, en dus eigenlijk nog niet den naam van amendement konden dragen. In het opschrift zal eene wijziging worden gebracht. In plaats van: «Verordening, regelende de voorwaarden, waar onder aan bijzondere bewaarscholen" enz, zal nu moeten worden gelezen: Verordening, regelende de voorwaarden, waaronder ten behoeve van bijzondere bewaarscholen, enz. Art. 4, in stemming gebracht, wordt aangenomen met 20 tegen 7 stemmen. Vóór stemmen de heerenvan Hoeken, Bosch, Timp, Bots, Driessen, Vergouwen, Briët, van Tol, van der Eist, Wilde- boer, P. J. Mulder, Corts, Eerstens, van der Lip, Aalberse, de Vries, Fokker, Pera, Sijtsma en van Hamel. Tegen stemmen de heeren: de Boer, Reimeringer, Hoogen- boom, Carpentier Alting, Zwiers, van Gruting en Korevaar. (De heer Meuleman had inmiddels de vergadering ver laten). Beraadslaging over art. 2 luidende: »Aan bijzondere bewaarscholen, waar onderwijs wordt ge geven in lezen, schrijven of rekenen, of waar niet tenminste 50 leerlingen geregeld ter school gaan, of waar een hooger schoolgeld wordt geheven dan 20 per jaar, wordt geen subsidie verleend. Aan vereenigingen of instellingen kan alleen subsidie ver leend worden, als zij rechtspersoonlijkheid bezitten." De heer Carpentier Alting. M. d. V. Op dit artikel is door mij een amendement voorgesteld, strekkende om het tweede lid te lezen «Subsidie kan alleen verleend worden aan instellingen of rechtspersoonlijkheid bezittende vereeni gingen". Ik wensch dit amendement te handhaven. Een enkel woord tot toelichting. In de wetten op het lager en op het hooger onderwijs, waar gesproken wordt over subsidieering van bijzondere scho len, wordt altijd de eisch gesteld, dat die scholen worden bestuurd door eene stichting, eene instelling of eene rechts persoonlijkheid hebbende vereeniging. Men bedoelt vermoe delijk door dien eisch den waarborg te hebben, dat er zekere continuïteit bij het onderwijs zal zijn, dat men niet afhan kelijk zal zijn van het niet of wel willen van een bepaald persoon, die heden een school kan stichten en er morgen een einde aan maken. Dien eisch acht ik goed. Hier echter wordt die eisch niet gedeeld en toch acht ik dien ook hier noodzakelijk. Het zal ons een waarborg geven voor de continuïteit ook bij het bewaarschoolonderwijs, de subsidie alleen te geven aan in den regel speciaal daarom in het leven geroe pen corporaties. Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Iokker. M. d. V. Hebben wij niet onlangs eene quaestie gehad met een Zondagsschool, waarvan de eigena resse ook niet was eene rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging, maar een bijzonder persoon, over een lokaal? Is daarbij niet gebleken, dat het beter was, dat eene vereeni ging eigenaresse was van zulk eene instelling? De Voorzitter. Indertijd heeft de Commissie voor de bewaar scholen de wensohelijkheid betoogd, dat geen subsidie zou worden verleend dan aan rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen. Toen later echter bleek, dat Rotterdam en Den Haag dien eisch niet stelden en de verordening toch ook de noodige waar borgen vraagt, is men tot de slotsom gekomen, dat het er toch eigenlijk niet toe doet, of A. de school bestuurt dan wel B. Men wil de zekerheid hebben, dat het subsidie goed zal worden besteed en de mogelijkheid is niet uitgesloten, dat een particulier persoon de zaak even goed exploiteert als eene vereeniging. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik sluit mij geheel aan bij uwe opmerking. Wanneer een bijzonder persoon lust en roeping gevoelt eene school op te richten, die naar de hier gestelde eischen is ingericht, kan er m. i. geen bezwaar zijn hem het subsidie toe te kennen. Temeer omdat er nooit een winst gevende zaak van gemaakt wordt; daar zorgt de verordening, die subsidie bij een hoog schoolgeld uitsluit, wel voor. En wanneer er nu, wat ik mij kan voorstellen, twee ondernemende vrouwen zijn, die een acte hebben, en die de risico aan durven eene school op te richten, wat toch zeer nuttig kan zijn, dan zou ik het een onrecht vinden, wanneer dit niet kon. Ik zou daarom den heer Carpentier Alting wel in over weging willen geven zijn amendement in te trekken. De heer Carpentier Alting. M. d. V. Ik trek mijn amen dement in. Het amendement door den heer Carpentier Alting inge trokken zijnde, maakt verder geen onderwerp van beraadsla ging meer uit. De Voorzitter. De aanhef van art. 2 wordt in dien zin gewij zigd, dat in plaats van«aan bijzondere bewaarscholen", wordt gelezenTen behoeve van bijzondere bewaarscholen," enz. Het aldus gewijzigde artikel 2 wordt hierop zonder hoofde lijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Ik stel voor, het nieuwe art. 2 a gelijk tijdig met art. 11 te behandelen. Aldus wordt besloten. Beraadslaging over art. 3 luidende: «Om voor subsidie in aanmerking te komen moet de school drie leerjaren tellen. Voor elk 50-tal leerlingen of gedeelte daarvan moet, met inbegrip van het hoofd, één onderwijzeres aan de school ver bonden zijn. Minder dan 3 onderwijzeressen mag de school echter niet hebben, tenzij het aantal leerlingen minder dan 70 bedraagt, in welk geval met twee leerkrachten kan worden volstaan. Voor de berekening van het aantal onderwijzeressen, dat in gevolge het bepaalde bij dit artikel aan de school verbonden moet zijn, wordt tot grondslag genomen het aantal leerlingen op 15 januari van het jaar, waarover de subsidie verleend wordt." De Voorzitter. Op dit artikel zijn door de heeren Sijtsma, vau der Eist en Fokker voorgesteld twee amendementen. 4°. Om achter de derde alinea te lezen: «Het hoofd der school moet den leeftijd van 23 jaren en de onderwijzeressen dien van 48 jaren bereikt hebben." 2°. Toe te voegen eene slotalinea: «Dezelfde datum geldt voor de bepaling van den leeftijd van de hoofdonderwijzeres en de onderwijzeressen." Burgemeester en Wethouders hebben gemeend aan het be zwaar van de voorstellers van het amendement tegemoet te komen door in plaats van de beide voorgestelde amende menten aan art. 3 een 2e lid toe te voegen luidende «Het hoofd der school moet op den 45en Januari van het jaar. waarover de subsidie verleend wordt, den leeftijd van 23 jaar bereikt hebben." Wenschen de heeren nu nog hunne amendementen te handhaven De heer Fokker. M. d. V. Wij zijn dankbaar, dat Burge meester en Wethouders hebben overgenomen wat wij hebben voorgesteld omtrent den leeftijd van het hoofd der school, maar wat de leeftijd der onderwijzeressen betreft, zijn wij niet bevredigd en in dit opzicht handhaven wij dus ons amendement. Wij meenen, dat de praktijk heeft bewezen, dat eene dergelijke bepaling mag worden geëischt. Zooals de heer Sijtsma reeds heeft gezegd, hebben wij eene bijzondere school bezocht. Daar hebben wij aangetroffen iemand, ik weet niet of het eene helpster of onderwijzeres was, van zeer jongen leeftijd, die den leeftijd van 45 jaar nog lang niet had bereikt, en die een salaris kreeg van f 25 per jaar. Geeft men nu voor dergelijke onbevoegde krachten, die misschien geexploiteerd worden, een subsidie van f 50, dan wordt er aan verdiend door het nemen van goedkoope krachten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 10