DONDERDAG 23 DECEMBER 1909. 201 publiek op den weg en van de menschen in de tram in ge vaar wordt gebracht. Uit dat oogpunt alleen zou het reeds aanbeveling verdienen, dit voorstel aan te nemen. Voor ons gelden echter ook nog andere motieven, het belang der werklieden. Ik geloof, dat er ook geen bezwaar tegen is, dat de ge meente in zooverre ook de belangen van de arbeiders bevor dert en het is werkelijk niet heel strak genomen. Als de arbeidsvoorwaarden door Burgemeester en Wethouders wor den goedgekeurd, is het aan hen te beoordeelen, hoever de eischen moeten gaan. De heer Korevaar. M. d. V. Ik kan alleen zeggen, wat ik straks heb gezegd. Als dat voorstel wordt aangenomen, vrees ik, dat de Maatschappij zich zal verzetten. Ik zie geen oplossing, hoe het zou kunnen worden aanvaard. De heeren vergeten, als zij vergelijken met andere concessies, dat in Leiden maar 2 K. M. lijn is van het centrale net van Zuid- Holland. W7ij kunnen dus de lakens niet uitdeelen. Afzon derlijk personeel voor Leiden aanstellen gaat niet. De heeren kunnen het wel wenschen, maar het kan niet, omdat daarbij behoort een aparte reserve, dat maakt zoo'n kleine lijn duur. Ik moet dit voorstel dus sterk ontraden. De heer Fokker. Naar aanleiding van de bestrijding door den heer Korevaar wil ik even zeggen, dat de bedoeling van het amendement is de stadslijn Een Stem. Is er niet! De heer Fokker. Ik heb toch uit de stukken begrepen, dat men krijgt doorgaande trams door de stad en bovendien trams voor de stad zelf. Wat is nu het bezwaar, om voor deze menschen de rust en arbeidstijden voor te stellen? Dat kan toch. Wanneer dan iemand, die anders buiten dienst doet, op deze lijn komt, zal voor dien persoon, zoolang hij op de stadslijn dienst doet, die bepaling van kracht zijn. Zoo iemand zal dan niet langer dan bijv. tien uur dienst hebben te doen. De heer Korevaar. M. d. V. De heer Fokker meent, dat er afzonderlijk Leidsch personeel kan zijn. Komt er dus in het geval Fokker een doorgaande tram aan, dan moet de machinist zeker aan de grens afstappen en afgewisseld worden door personeel, dat met de goedkeuring van Burgemeester en Wethouders van Leiden werkt. Dat is toch niet na te komen Bovendien wordt de reserve verdeeld over de geheele lijn en bij buitengewone drukte hier, vallen de menschen uit Katwijk en elders in. Om dus afzonderlijk Leidsch personeel met hare reserve aan te stellen onder toezicht van Burgemeester en Wethouders, is al onuitvoerbaar bij plotselinge verplaatsing van buiten gewoon vervoer. Men denke slechts aan het geval, dat 's avonds laat door het bericht van het si randen van een schip een groot vervoer naar Katwijk plaats heeft. Zouden dan Burgemees ter en Wethouders van Leiden eerst dat daarvoor benoodigde personeel van Leiden af moeten voeren? Nu zegt de heer Fokker, dat deze menschen dan maar allen onder onze bepalingen gebracht moeten worden, maar dan stuiten wij op de bevoegdheid van den Minister van Waterstaat. De heer Fokker. M. d. V. Ik geloof, gezien de stemming in den Raad, dat het amendement wel moet worden ingetrokken. Toch zou ik den heer Korevaar wel even willen vragen, of hij nooit van een vakvereeniging heeft gehoord. Als men de menschen meer laat werken, dan het reglement permitteert, zal den volgenden dag wel een deputatie komen om Burgemeester en Wethouders in te lichten. Deze behoeven daarvoor dus 's avonds niet uit hun bed te worden gehaald. Daar het amendement geen steun vindt bij den Raad, trekken wij het in, mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter. Aangezien het amendement is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. Artt. 13 en 14 worden hierop zonder beraadslaging of hoof delijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 15, luidende: Alle geschillen tusschen de Gemeente en de Maatschappij, uit of naar aanleiding van deze voorwaarden ontstaande, zullen in hoogste ressort beslist worden door drie scheids rechters, door partijen in gemeen overleg te benoemen of, indien bedoeld overleg tot geen overeenstemming heeft geleid binnen vier weken, nadat de eene partij de andere bij aan- geteekenden brief heeft uitgenoodigd tot benoeming over te gaan, door den President van de Rechtbank te 's-Gravenhage. De scheidsrechters zullen als goede mannen naar billijk heid rechtspreken en zelf de regelen der procedure vast stellen." De Voorzitter. Hierin wordt wederom voorgesteld de woorden »door den President van de Rechtbank te 's Graven- hage" te doen vervangen door »door den bevoegden rechter." Het aldus gewijzigde art. 15 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artt. 16, 17, 18, 19, 20 en 21 worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 22, luidende: Wanneer om redenen van algemeen belang voor het ma ken van kruiswegen, aansluitingen of waterloopen, of voor het van Gemeentewege leggen of doen leggen van pijpen voor water-, gas- of andere leidingen, een gedeelte van het spoor tijdelijk buiten gebruik gesteld of blijvend verlegd moet wor den, zal de Maatschappij dit moeten gedoogen en deswege geen schadevergoeding kunnen vorderen. In dat geval zullen alle werken, behalve de bovenbouw, wederom voor het gebruik in orde gemaakt worden door en op kosten van de Gemeente." De Voorzitter. Hierin wordt voorgesteld de woorden «leggen van pijpen" te doen vervangen door «leggen van kabels of pijpen." Het aldus gewijzigde art. 22 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 23, luidende: «Het rollend materieel zal moeten voldoen aan de eischen, welke aan zeer goede electrische tramwagens, ten genoegen van Burg. en Weth., gesteld kunnen worden. Voorts dient er voor te worden gewaakt, dat niet door het aanbrengen van reclamebiljetten en dergelijke in of aan de wagens het uit zicht uit de wagens wordt belemmerd of de wagen zelf wordt ontsierd." De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders stellen voor aan het slot van dit artikel toe te voegen de woorden«een en ander ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders." Het aldus gewijzigde art. 23 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 24 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 25, luidende: «De halteplaatsen worden door Burg en Weth. aangewezen, na de Maatschappij gehoord te hebben." De heer Fokker. M. d. V. Zou het geen overweging ver dienen, om ook te bepalen, dat de vorm, de wijze van inrichting, de plaatsing alsmede het onderhoud van de waarschuwings borden moet zijn ten genoege van Burgemeester en Wet houders? De Voorzitter. Dat is reeds in een vroeger artikel bepaald. De heer Korevaar. In artikel 9 wordt bepaald, dat de Maat schappij moet voldoen aan alle aanschrijvingen van Burge meester en Wethouders over het gebruik van den openbaren weg. Wanneer er dus bijv. seinen staan, die niet voldoen aan eischen van welstand, of niet goed onderhouden zijn, dan zouden Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid hebben daarin verbetering te doen brengen. De heer Fokker. M. d. V. Wanneer de Maatschappij artikel 9 zoo ruim uitlegt als de heer Korevaar dat doet, dan zou ik er geen bezwaar tegen hebben, maar ik vrees, dat de conces sionaris er wel anders over denkt en de heer Korevaar 't met dezen niet zoo gemakkelijk zal klaar spelen als met dezen Raad. «Dat gebiuik van den openbaren weg", waarover in artikel 9 gesproken wordt, dat betreft de heele tram. Dat heeft niets te maken met de halteplaatsen. Als dat niet uit drukkelijk wordt bepaald, dan zou ik toch meenen, dat de Maatschappij zelf de plaatsen mag aanwijzen, waar de waar schuwingsborden zullen worden gezet, terwijl wanneer wij er in zetten, dat «de vorm, de wijze van inrichting en de plaatsing, alsmede het onderhoud van de waarschuwingsborden moet zijn ten genoege van Burgemeester en Wethouders," wij er mis schien iets te veel in zetten, maar er dan toch niet meer aan getornd kan worden. Er kan toch niets tegen zijn, mijnheer de Voorzitter. De heer Korevaar. Het is mij nog niet duidelijk, wat de heer Fokker eigenlijk wenscht. Wanneer halteplaatsen of waar schuwingsborden worden gezet, dan geschiedt dat toch op den openbaren weg en voor het gebruik van den openbaren weg is de vergunning van Burgemeester en Wethouders noodig en moet voldaan worden aan alle aanschrijvingen van Burge meester en Wethouders of bevelen van de politie. De wijze en de vorm voor het aangeven van halteplaatsen is dus wel degelijk geregeld bij art. 9. Bovendien hebben wij nog de politieverordening

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 9