DONDERDAG 23
DECEMBER 1909.
199
goed mogelijk, maar ik heb ook vaak de vragen van de
andere heeren tegelijk met de zijne beantwoord, al sloeg dat
dan niet precies op wat hij had behandeld, maar wel op dat
van de heeren gezamenlijk.
Hij heeft gezegd, dat ik den heer Corts beloofd had, als
de concessie eenmaal verleend was, iets naders te zien gedaan
te krijgen. Ik kan mij dat niet herinneren.
Ik heb wel over de kwestie van die 1000 volt gezegd:
»Laat de deskundigen dat uitmaken". Zou de heer Fokker
nu werkelijk willen, dat ik, die geen electrotechnicus ben en
de heer Corts, die het ook niet is, over zoo'n zuiver technisch
onderwerp een discussie voerden? Ik heb gezegd, dat dat
later overlegd zal moeten worden. De Hollandsche Spoor heeft
bij veiligheid evengoed belang als wij, dus dat 'kan later best
in onderling overleg worden geregeld.
Wat de nieuwe seinen betreft, blijf ik beweren, dat art. 9
daarvoor voldoende is. Daar staat: »Aan de aanschrijvingen
van Burgemeester en Wethouders, alsmede aan de bevelen
der politie, gedaan in verband met het gebruik van den
openbaren weg en op grond van bestaande of nog te maken
verordeningen, moet door de Maatschappij worden voldaan,
zonder dat zij deswege eenige schadevergoeding kan vorderen."
Voor seinen is m. i. het gebruik van den openbaren weg
noodig.
Hiermede meen ik te kunnen volstaan, mijnheer de Voorzitter
De Voorzitter. Ik geloof, dat de algemeene beraadslagingen
wel gesloten kunnen worden.
De heer Pera. M. d. V. Nog een enkel woord!
De Voorzitter. Maak u het dan kort.
De heer Pera. Ja, mijnheer de Voorzitter. De heer Korevaar
heeft gezegd, dat hij niet alles kan beantwoorden, wat de
heer Fokker gevraagd heeft, omdat het zooveel is. De heer
Fokker heeft echter een enkele opmerking gemaakt, die toch
wel van belang is, en waarop ik geen antwoord heb gehoord.
Hij heeft gevraagd, waarom men in Rotterdam kan volstaan
met 21 jaar en de duur hier 40 jaar moet zijn. Dat is een
vraag, die van beteekenis is en waarop ik meen, dat het
noodig is, even in te gaan. 't Komt mij voor, dat men er
rekening mee moet houden, dat het in exploitatie brengen
van een tramweg efen industrieele onderneming is. Wanneer
men nu let op de omstandigheden, waaronder de onderneming
in Rotterdam op touw gezet is, op het succes, dat men er
daar van kon verwachten, dan meen ik, dat men vooruit
vast mocht aannemen, dat er van die tram veel gebruik zou
worden gemaakt en dat die zaak in korten tijd zou rendeeren,
waardoor er tusschen de kosten van aanleg en de gemaakte
verdienste in korten tijd zeker evenwicht zou komen. De
ontwikkeling van de zaak zal echter in Leiden waarschijnlijk
veel meer tijd vragen, omdat het verkeer hier minder druk
is en er op verre na niet zooveel gebruik van de tram wordt
gemaakt.
Het succes van de onderneming is eerst na verloop van
tijd te verwachten, mede door de verbinding met de omliggende
plaatsen, waarom het voor een ondernemer onmogelijk is,
zich op zoo korten tijd te verbinden, zoo hij niet noodeloos
het gevaar voor teleurstelling en schade wil vermeerderen.
Ik zie er dus in een noodzakelijke maatregel van voorzorg
van de Maatschappij, om zooveel mogelijk zekerheid te hebben,
dat men met de onderneming geen echec zal lijden. Waar
dus de onderneming te Rotterdam veel meer uitzicht gaf op
een spoedige ontwikkeling en men dus veel meer zekerheid
bezat haar met voordeel te zullen drijven, geloot ik, dat met
recht van Leiden meer tijd gevraagd wordt, om eenige zeker
heid daaromtrent te krijgen.
De heer Korevaar. M. d. V. Ik zou nog even willen ant
woorden op hetgeen de heer Pera en straks de heer Fokker
heeft gezegd. De vraag is gesteld, waarom Rotterdam kan
verkrijgen een concessie van 21 jaar, terwijl wij er een
kunnen verkrijgen van minstens 40 jaar. Dat weet ik natuurlijk
niet, maar ik vraag wederkeerig, of het niet zit in het verschil
van exploitatie lengte van 2 K.M. te Leiden, en van 70 of 80
te Rotterdam, en het verschil in productiviteit per K.M.
dezer beide lijnen, doch ik wil er dit wel aan toevoegen,
dat bij de allereerste conferentie, die met de Hollandsche Spoor
heeft plaats gehad, er door haar een concessie is gevraagd
van 50 jaar; toen hebben wij getracht dit getal te vermin
deren en zijn daarin geslaagd tot op 40 jaar, doch daarna
verklaarde de Maatschappij op de basis van een verdere
vermindering de onderhandelingen niet te willen voortzetten;
dit verklaarde zij op de meest besliste wijze.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
De Voorzitter. We kunnen thans overgaan tot de artikels-
gewijze behandeling der concessievoorwaarden.
Art. 1 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
aangenomen.
Beraadslaging over art. 2, luidende:
»De Maatschappij verbindt zich met de Gemeente een over
eenkomst te sluiten volgens het aan deze vergunning gehechte
concept betreffende de levering van electrischen stroom uit
de Stedelijke Electriciteitsfabriek.
Onverminderd de rechten en verplichtingen voor partijen
uit die overeenkomst voortspruitende, betaalt de Maatschappij
over ieder jaar, waarin de Maatschappij geen electrischen stroom
uit de Stedelijke Electriciteitsfabriek betrekt, jaarlijks, in
Januari, aan de Gemeente een recognitie van 25 cent per
strekkenden meter krachtens deze concessie geëxploiteerd
wordend enkel of dubbel spoor."
De Voorzitter. Bij dit artikel komt tevens in behandeling
de concept-overeenkomst betreffende de levering van electrischen
stroom uit de Stedelijke Electriciteitsfabriek aan de Maat
schappij.
Artt. 1 tot en met 6 dier concept-overeenkomst worden zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 7 der concept-overeenkomst luidende
»De in artikel 5 genoemde' vergoeding per verbruikt Kilo
wattuur is gebaseerd op een kolenprijs van /"9,per 1000 KG.
Is de kolenprijs lager of hooger, zoo wordt de prijs per
Kilowattuur verlaagd of verhoogd met 0,025 cent voor iedere
volle tien cent, welke de kolenprijs van f 9.per 1000 K.G.
afwijkt.
Onder den kolenprijs in eenig kalenderjaar wordt hier ver
staan de gemiddelde prijs die de Stedelijke Fabrieken van
Gas en Electriciteit bij contract, per 1000 Kilogram gaskolen
op het terrein der gasfabriek geleverd, betalen.
De verrekening hiervan vindt aan het einde van ieder
kalenderjaar plaats"
De Voorzitter. In art. 7 wordt 0.025 cent veranderd in
0.02 cent, ingevolge een later ingekomen schrijven van den
Directeur van de Stedelijke Fabrieken voor Gas en Electriciteit.
Mag ik den Secretaris verzoeken, dat schrijven even voor te lezen.
Het schrijven luidt als volgt:
Leiden, 22 December 1909.
Bij dezen veroorloof ik mij de vrijheid U te verzoeken in
art. 7 der concept-overeenkomst betreffende de levering van
electrischen stroom door de Gemeente Leiden ten behoeve
van de Noord-Zuid-Hollandsche Tramweg-Maatschappij het
cijfer 0.025 cent te veranderen in 0.02 cent.
Art 7 alinea 1 zal na deze wijziging luiden
»De in artikel 5 genoemde vergoeding per verbruikt Kilo
wattuur is gebaseerd op een kolenprijs van f 9.per 1000
K.G. Is de kolenprijs lager of hooger, zoo wordt de prijs per
Kilowattuur verlaagd of verhoogd met 0.02 cent voor iedere
volle tien cent, welke de kolenprijs van ƒ9,-— per 1000 K.G.
afwijkt".
Ter toelichting van de voorgestelde wijziging diene, dat het
in het belang van beide partijen zal zijn, de geldswaarde der
z.g. kolenclausule zoo juist mogelijk in het contract uit te
drukken, en nu is ons na overleg met den electrotechnischen
ingenieur der Noord-Zuid-Hollandsche Tramweg-Maatschappij
gebleken, dat het cijfer 0.02 juister is dan 0.025.
De directeuren van de Maatschappij hebben verklaard met
de voorgaande wijziging accoord te gaan.
De Directeur der Stedelijke
Fabrieken van Gas en Electriciteit,
v. Doesburgh.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
van Leiden.
Het aldus gewijzigde art. 7 wordt hierop zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
De artt. 8, 9, en 10 worden vervolgens zonder beraadslaging
of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 11, luidende:
»Alle geschillen tusschen de Gemeente en de Maatschappij,
uit of naar aanleiding van deze overeenkomst ontstaande,
zullen in hoogste ressort beslist worden door drie scheids
rechters, door partijen in gemeen overleg te benoemen of,
indien bedoeld overleg tot geen overeenstemming heeft geleid
binnen vier weken, nadat de eene partij de andere bij aange-
teekenden brief heeft uitgenoodigd tot benoeming over te
gaan, door den President van de Rechtbank te 's Gravenhage.
De scheidsrechters zullen als goede mannen naar billijkheid
rechtspreken en zelf de regelen der procedure vaststellen."
De Voorzitter. Hierin wordt voorgesteld de woorden »door
den President van de Rechtbank te 's Gravenhage" te ver
vangen door »door den bevoegden rechter."
Dat is achteraf gebleken juister te zijn. Ook in de andere
voorwaarden zal dat straks in dienzelfden geest worden voor
gesteld, zooals bijv. in art. 45.