DONDERDAG 23
DECEMBER 1909.
195
dien een bijdrage van f 50,000 in den bouw van de nieuwe
Rorstelbrug en een bijdrage van f 30,000 wellicht voor de
demping van het Levendaal. Ik zeg «wellicht," omdat mij
van meer dan één zijde is meegedeeld, dat dat wel in de
verre toekomst zal liggen, omdat de aanleg van de tram aan
die zijde van de stad stuit op groote moeilijkheden met
betrekking tot het leggen van de rails in den Rijksweg In
het gunstigste geval krijgen wij dus over 40 jaar 80,000,
dat is f 2000 per jaar. Bovendien krijgen wij het. contract
voor de stroomlevering, doch maar voor 10 jaar. Nu is het
wel juist, dat de Maatschappij over 10 jaar de helft van de
contante waarde zal geven, maar ik meen begrepen te hebben,
dat er ook gebouwen zullen moeten worden gesticht en wanneer
de Maatschappij ons na 10 jaar mocht laten zitten, dan zitten wij
met onze uitgebreide gebouwen en machinerieën, die wij dan toch
moeten onderhouden. Dat onderhoud zal dan als steeds terug-
keerende post op de begrooting onder de uitgaven voorkomen.
Er zijn nog een paar punten van minder overwegend be
lang, die ik aan de aandacht van den Raad wensch te
onderwerpen, doch die ook bij de artikelen zouden kunnen
worden besproken. Ik heb echter den wenk gekregen, dat ik
ook mag bespreken de punten 1 en 2 van de voordracht,
betreffende de overdracht van de beide andere concessiën. Ik
heb daaromtrent een amendement ingediend, dat ik inderhaast
heb geredigeerd en waarvan ik de juistere redactie gaarne
aan Burgemeester en Wethouders overlaat, waarbij ik heb
voorgesteld om te bepalen, dat als de gemeente krachtens
art. 7 van de concessievoorwaarden de vergunning intrekt,
daarbij tevens zal vervallen de concessie van de Noord-Zuid-
Hollandsche tram. Op dit oogenblik zullen wij tevens goed
keuren de overdracht van de concessie van de Noord-Zuid-
Hollandsche tram aan de Maatschappij en als wij de groote
concessie dan later zullen moeten intrekken, dan blijft de
nieuwe concessionaris in het bezit van die oude concessie,
en daarom geloof ik, dat het juist is, dat wij bepalen, dat,
wanneer de groote concessie mocht worden ingetrokken, dan
ook de oude tevens vervalt.
De concessie van de paardentram behoort er niet bij, omdat
er mij van uiterst bevoegde zijde welwillend op gewezen is,
dat die concessie vervalt, wanneer de electrische tram in
werking wordt gesteld.
Ik zou voorts willen vragen, of de gemeente de lijn tegen
over den concessionaris strak genoeg heeft getrokken. Zijn
er niet enkele bepalingen, die de gemeente zou kunnen
opnemen en die ten voordeele van de gemeente zouden zijn
en die, niet ten nadeele van de Maatschappij zijnde, de positie
van de gemeente echter toch wat sterker zullen maken?
Ik zal er voornamelijk bij de artikelen op terug komen,
maar ik wil vast op één punt de aandacht vestigen. Ik heb
gezien, dat te Rotterdam de gemeente zich het recht heeft
voorbehouden, ten behoeve van de publieke verlichting ge
bruik te maken van de palen van de electrische tram. Ik
vermoed,' dat dat ook voor deze gemeente een belang zou
zijn en zou Burgemeester en Wethouders willen verzoeken
een dergelijke bepaling over te nemen.
Het is moeilijk dergelijke zaken bij de artikelen te bespreken,
omdat men daaraan dan een nieuw lid bij amendement moet
koppelen, en men kan tegenwerpen, dat dat niet bij het
artikel behoort. Ik breng daarom deze zaak in het algemeen
ter sprake en hoop van den Wethouder van Fabricage een
wenk te krijgen, hoe ik een amendement zal kunnen maken.
Ik zie ook, waar de lijn in Rotterdam in secties is verdeeld,
die stroomloos kunnen worden gemaakt, dat men de maat
schappij verplicht heeft der politie sleutels te geven, zoodat
zij een sectie stroomloos kan maken. Als hier secties zijn,
zou ik ook willen verzoeken te zorgen, dat de politie hier
zulke sleutels krijgt.
Er zijn nog enkele punten van ondergeschikt belang, die
ik straks bij de artikelen hoop te bespreken. Ik heb nu voor
namelijk in het midden gebracht, wat ik van de concessie
had te zeggen en geloof nu van het woord te kunnen afzien.
Dank u, mijnheer de Voorzitter.
De heer Reimëringer. M. d. V. Ik wensch mij gaarne aan
te sluiten bij het woord van hulde, dat gebracht is aan
Burgemeester en Wethouders en ook zou ik zeggen aan de
hoofdambtenaren, die medegewerkt hebben om deze overeen
komst tot stand te brengen.
Ik wensch echter de vraag te doen, voor wij ons absoluut
verbinden om deze voorwaarden aan te nemen, of ook even
tueel zou komen de lijn door Rijnstraat, Levendaal en Steen-
schuur. Ik zou in overweging willen geven als de lijn tot stand
komt, daarbij niet stil te zitten maar al vast het plan te
maken om een geheel net te krijgen van electrische trams
door Leiden. Dat is toch het ideaal van een electrische tram.
dat men zich van verschillende punten vlug en goedkoop kan
begeven naar een ander. Nu is er feitelijk één hoofdlijn, die
de stad verbindt met de verschillende dorpen. Daaromheen
moeten zich langzamerhand andere lijnen ontwikkelen.
De aanleg van de verschillende lijnen kan ook ten gevolge
hebben, dat de verschillende verkeerswegen zich verbeteren.
Onlangs is nog op een vergadering, waar men over stedenbouw
sprak, gezegd, hoe een stad zich kan ontwikkelen, doordat
men de verkeerswegen beter maakt.
Wij zijn niet verwend. Wij Leidenaars zijn van jongs al
gewend door de stegen te kruipen. Dat zijn geen verbindingen.
De verbinding van het Noorden met het Zuiden, van de
Marepoort met de Koepoort is treurig. De Wethouder van
Fabricage heeft verleden week bij de behandeling van die
straat er nog op gewezen, hoe verbazend groot het verkeer is.
Door het verbreeden van bruggen en het onteigenen kan
men allicht komen tot verbetering.
Hoewel ik het toejuich, dat het Levendaal gedempt zal
worden, zou ik toch op dat punt een verkeersweg niet pre-
fereeren; er was mij zoo voor den geest gekomen, de lijn
zoo mogelijk te kunnen omleggen. Indien wij een lijn zouden
leggen vanaf het station naar de Papengracht, verderop naar
Vreewijk en dan met een groote bocht naar den Hoogen Rijndijk,
dan zouden wij een zeer goede verbetering krijgen. De be
woners zouden er mee gebaat worden, omdat men dan van
dien kant vlug het station zou kunnen bereiken. Wij behoeven
niet zoo Amerikaansch te wezen, om een lijn te leggen in een
onbewoonde streek, teneinde die streek na 10 jaren tot een
bloeiende te maken, maar een goede lijn kan een gedeelte van
de stad toch tot ontwikkeling brengen. Daarom zou ik de
vraag willen stellen, of wij absoluut gebonden zijn, die lijn
over het Levendaal te leggen.
De heer Corts. M. d. V. Waar andere leden hulde hebben
gebracht aan Burgemeester en Wethouders, wensch ik voor
hen niet onder te doen. Niettegenstaande dat zou ik Burge
meester en Wethouders toch nog in overweging willen geven,
nog eens met een deskundige in overleg te treden omtrent
de spanning, die op den tramdraad zal worden gebezigd. Mij
is door een bevoegd deskundige verzekerd, die reeds zijne
sporen op het gebied van tramexploitatie heeft verdiend, dat
met hgt oog op de veiligheid op straat een spanning van
600 volts te verkiezen zou zijn boven een van 1000 volts.
Trouwens de concessievoorwaarden van de tram te 's Gra-
venhage spreken eveneens van een spanning van 600 volts.
Is het verder de bedoeling van Burgemeester en Wethouders
om de onderdeelen van de concessievoorwaarden nader aan
de goedkeuring van den Raad te onderwerpen? Zoo neen,
dan zou ik willen vragen, of het niet noodig is, seinen te
plaatsen op de hoeken van de straten, verder het plaatsen
van wachthuisjes, waarvan nu geen sprake is.
Is het verder niet noodzakelijk een deskundige aan te
wijzen, die de Maatschappij namens de gemeente controleert,
wat betreft materiaal en exploitatie? Is het verder niet wen-
schelijk, ter gemoetkoming in deze door de gemeente te
maken kosten, de Maatschappij te verplichten, een jaarlijksche
som in de gemeentekas te storten, evenals dit in andere
gemeenten ook plaats heeft, en zooals dit ook plaats heeft bij
de Leidsche Duinwatermaatschappij, met dit onderscheid ech
ter. dat de Maatschappij betaalt en niet de gemeente?
Zou het verder geen overweging verdienen, de Maatschappij
de verplichting op te leggen, er een sproeiwagen op na te
houden ter besproeiing van de straten, terwijl dan het stroom
en watergebruik voor rekening van de gemeente kan worden
genomen
De heer Sijtsma. M. d. Y. Wanneer ik ook enkele algemeene
beschouwingen wensch te houden, dan begin ik met mij aan
te sluiten bij den heer Fokker en andere sprekers, die hulde
gebracht hebben aan Burgemeester en Wethouders. Maar wij
mogen toch ook tevens wel met weemoed er van getuigen,
hoe Burgemeester de Ridder deze zaak ook heeft voorbereid
en er met zooveel hart en ziel aan gewerkt, en het stemt
droevig, dat hij niet in ons midden heeft mogen wezen, nu
het plan wordt vastgesteld.
Wat de zaak zelf betreft, wij staan hier voor een fait
accompli, een voldongen feit, hetgeen niet het geval zou zijn
geweest, als Burgemeester en Wethouders ons eenige maanden
van te voren hadden gehoord. Wij krijgen nu verschillende
wenken en raadgevingen, o.a. van een practisch man als de
heer Corts en die zijn misschien niet eens meer in de voor
waarden te brengen. Wij zitten nu aan deze conceptver
ordening vast en ik vrees, als men er aanmerkelijke wijzi
gingen in gaat aanbrengen, dat men dan de zaak op losse
schroeven zet en daartoe zal niemand gaarne meewerken. Bij
het nazien van deze concessievoorwaarden is de vraag bij mij
opgekomen, of Burgemeester en Wethouders de lijn niet wat
strakker hadden kunnen aantrekken. Er staat, dat het gedeelte
van de lijn door de stad slechts een kleine lijn is, maar niet
temin is het een onmisbaar deel van het intercomunale net, dat
de Maatschappij in exploitatie neemt. Wij stonden dus sterk
tegenover de Maatschappij. De heer Fokker heeft er straks
al op gewezen, dat wij tegenover de groote kosten, die wij
moeten maken voor de brug en de overwelving van het Kort-