DONDERDAG 23
DECEMBER 1909.
205
Genootschap en de Hoofden vereeniging, die er mede bij de
Regeering op aangedrongen hebben, om den wettelijken toe
stand te veranderen.
De heer Fockema Andreae heeft gezegd, dat, als de onder
wijzers met een goed advies bij het hoofd van de school
komen, dat deze dat dan wel waardeeren en aannemen zal.
Dat is heel wel mogelijk, maar dan is dat een goedheid, een
gunst van hem. Hij kan zulk een advies ook naast zich leggen
Dat is de fout, die het tegenwoordig stelsel aankleeft en
daartegen komen de onderwijzers terecht op. Voor wie dezen
toestand goedkeurt, zijn de onderwijzers minderwaardig en
zijn het de hoofden, dio het alleen goed weten. De heeren
vallen o.a. over de uitdrukking: »de wijsheid komt met het
ambt", doch dat is feitelijk zoo! Een onderwijzer is bijv.
vandaag nog klasse-onderwijzer en heeft niets te zeggen in de re
geling en als hij het doet, lijdt hij aan ziekelijke zelfover
schatting volgens prof. Fockema Andreae en morgen wordt hij tot
hoofd van de school benoemd, langs, den weg van een examen
of niet, het doet er niet toe, en dan heeft hij alles te zeggen,
dan weet hij het alleen. Dat hebben de heeren willen zeggen.
Ze hebben er niets kwaads mee bedoeld voor elk hoofd per
soonlijk, allerminst van de Leidsche hoofden. Daarom geloof
ik, dat er niet zooveel afkeuring verdient gegeven te worden.
Het had misschien wat anders gezegd kunnen worden, ik
herhaal het, maar ieder heeft zijn eigen wijze van schrijven
en stijl. Ik zou het anders gezegd hebben, maar met de
strekking kan ik mij vereenigen.
De Voorzitter. De discussies dreigen een grooten omvang
te nemen. Ik geloof echter niet, dat dit de bedoeling is ge
weest en de heeren zijn er niet op voorbereid. De heer
Sijtsma heeft niet durven voorstellen een motie van afkeu
ring en een motie van goedkeuring verlangen Burgemeester
en Wethouders niet. Ik geloof, dat het het beste zal wezen,
wanneer het voorstel in stemming werd gebracht, om de terecht
wijzing in de Leeskamer ter lezing te leggen. Dan kunnen wij
verder de zaak laten zooals zij is.
De heer Fokker. M. d. V. Naar aanleiding van het voor
stel van den heer Sijtsma om het bedoelde stuk in de Lees
kamer ter inzage te leggen en het voorstel van den heer
Vergouwen, die door vóór of tegen te stemmen, den Raad
zijn goedkeuring wil doen hechten
De Voorzitter. Mag ik u even interrompeeren Dat wensch
ik juist los te maken van de goedkeuring. Burgemeester en
Wethouders wenschen geen goedkeuring. De heer Sijtsma
wilde een afkeuring voorstellen; dat kan hij nog doen, maar
een goedkeuring, zooals de heer Vergouwen wenschte te hech
ten aan het tegenstemmen tegen het voorstel-Sijtsma, die
willen Burgemeester en Wethouders en de Raad er ook niet
aan hechten.
Ik meen, dat dit het meest neutrale is.
De heer Sijtsma. M. d. V. Dan stel ik voor, dat het stuk
gelegd wordt in de geheime trommel ter inzage van de leden
van den Raad.
Het voorstel van den heer Sijtsma, in stemming gebracht,
wordt verworpen met 19 tegen 8 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: Korevaar, van der Lip, de Vries,
Aalberse, Fockema Andreae, Timp, Bots, Vergouwen, Reime-
ringer, van Tol, Driessen, Hoogenboom, A. Mulder, P. J. Mul
der, Briët, Bosch, Meuleman, Eerstens en van Hamel
Vóór stemmen de heeren: Fokker, Roem, Zwiers, Pera, van
Gruting, Corts, Sijtsma en van der Eist.
(De heeren Wildeboer, de Boer, Carpentier Alting en van
Hoeken hadden inmiddels de vergadering verlaten.
De Voorzitter. Alsnu is aan de orde het antwoord aan
den heer Fokker te geven.
De heer Fokker. M. d. V. Zouden wij dat niet liever uit
stellen, de Raad is vermoeid en is den geheelen tijd bezig
geweest?
De Voorzitter. Het antwoord kan kort zijn. Ik geloof, dat
het het beste is, dat dit jaar af te doen, dan beginnen wij
met een schoone lei.
De heer Korevaar. M. d. V. Mag ik in antwoord op de
vragen van den heer Fokker het volgende mededeelen?
Op de eerste vraag van den heer Fokker: »ls het juist,
dat door den commandant der brandweer, den tijdelijken
werkman A. Boomsma ontslagen is?" is het antwoord: In
den eigenlijken zin niet, want de heer Stam was tot het
geven van dat ontslag onbevoegd. Daardoor wordt op zich
zelf het antwoord op de tweede vraag overbodig, die luidde:
»Is juist, dat de commandant tot ontslag niet bevoegd was?"
Op de derde vraag: »Is juist, dat dit ontslag is verleend
zonder dat de betrokkene is gehoord omtrent de bezwaren,
die tesen hem bestonden?" is het antwoord, dat seen onder
zoek is ingesteld, hoe dat ontslag is gegeven, omdat dit in
den eigenlijken zin niet heeft plaats gehad.
De heer Fokker. M. d. V. Ik dank den geachten Wet
houder ten zeerste voor het antwoord. Er is dus gebleken,
dat de commandant van de brandweer een man heeft ont
slagen, zonder dat hij daartoe bevoegd was. De verhoudingen
bij de brandweer, die hier wel eens worden besproken, komen
zoo bij mij in een ander licht Toch zou ik er prijs op stellen
te weten, of de commandant aan dat ontslag, waartoe hij
niet bevoegd was, een onderzoek vooraf heeft doen gaan. Als
waar is, wat mij is medegedeeld, dat hij zelfs geen onderzoek
heeft ingesteld, wordt het feit nog ernstiger. Het is immers
toch niet zonder bedenking, dat men iemand ontslaat zonder
eerst de feiten te onderzoeken.
De heer Korevaar. M. d. V. Ik moet tegen enkele uit
drukkingen van den heer Fokker protesteeren. Hij begint
deze kwestie nu op te blazen tot een ernstig vergrijp. Het is
niets anders dan een zeer plausibele vergissing. Onder den
heer Stam, den commandant van de brandweer, was werk
zaam een man, die uitsluitend en alleen onder zijn bevelen
stond, maar die was aangesteld door den Directeur van Gemeente
werken en als zoodanig ook voorkomt op de betalingslijst.
Dat is een oude regeling, die tien jaar geleden al bestond.
Is het nu zoo'n wonder, dat de heer Stam een oogenblik
vergeet, dat die man door een ander is aangesteld? Dat is
een vergissing, die zeer wel mogelijk is. Wij zullen deze dan
ook in het vervolg trachten te voorkomen, hoewel wij ons
niet voorstellen, dat dergelijke voor de hand liggende ver
gissingen nu eens voor goed zullen verdwijnen. Elke ambtenaar
staat soms bloot aan een vergissing. Ik moet echter tegen
het woord «ernstig vergrijp" protesteeren. Het ontslag is
onbevoegd gegeven en is dus niet verder onderzocht. Het
zou zijn spijkers op laag water zoeken, als wij nu nog verder
daarin gingen wroeten.
De heer Fokker. M. d. V. Er wordt mij gezegd, dat
wanneer hij onbevoegd ontslagen is, hij dus nog in dienst
is. Moet ik het er dus voor houden, dat hij nog in dienst is?
De heer Korevaar. M d. V. Ik heb daarvan niets gezegd,
omdat het niet behoorde tot de vragen van den heer Fokker.
Nu hij zich daarvoor interesseert kan ik mededeelen, dat
Boomsma, na een grondig onderzoek door den bevoegden
Directeur van Gemeentewerken, is ontslagen op een dag later
dan hem dit vroeger onbevoegd was aangezegd.
De heer van der Lip. Dat is de kat door den kater gebeten.
De heer Fokker. M. d. V. Het spijt mij, dat ik geen ant
woord heb gekregen op de vraag, of de commandant van de
brandweer, wanneer hij iemand ontslaat, van te voren een
behoorlijk onderzoek instelt. Het spijt mij wel, dat geen der
heeren van den Raad mij bijvalt, men schijnt er niets voor
te gevoelen, maar het is mij ter oore gekomen, dat de com
mandant van de brandweer gezegd zou hebben: »Ik heb
met het reglement niets te maken."
De Voorzitter De heer Bosch wenscht thans twee vragen
te stellen, de eene betreffende de salarisregeling van de ambte
naren aan de Bank van Leening en de andere naar aanlei
ding van een brief van den heer Romanesko.
De heer Bosch. M. d. V. Ik wensch in de eerste plaats even
in herinnering te brengen, dat al bij twee begrootingen ge
sproken is over de salarisregeling van de ambtenaren aan de
Bank van Leening, doch dat deze regeling nog steeds op zich
laat wachten, een toestand, die vooral voor de lagere ambte
naren zeer teleurstellend is. Die zijn nu al meer dan een jaar
het hun toegezegd verhoogd loon kwijt. Ik zal echter op dit
punt thans niet verder ingaan, daar dit weinige voldoende
zal zijn om de aandacht hierop te vestigen.
In de tweede plaats wensch ik even op te merken, dat het mijn
aandacht heeft getiokken, dat gisterenavond in het Leidsch Dag
blad een brief stond van den marktmeester, waarin over een zaak
gesproken werd, die nog bij den Raad aanhangig is. Toen
heb ik mij afgevraagd, of dat nu de juiste houding is, die
een ambtenaar moet innemen, om over zaken, die de Ge
meenteraad nog moet beslissen, zijn oordeel uit te spreken,
terwijl hij toch de gelegenheid daartoe krijgt, wanneer hem
de rapporten worden gevraagd. Ik vind, dat een ambtenaar
zich van zulk een handelwijze moest onthouden.
De Voorzitter. Op de eerste vraag van den heer Bosch
omtrent de salarisregeling kan ik antwoorden, dat die in
een vrij vergevorderd stadium verkeert. De zaak is op het
oogenblik in handen gesteld van de commissie en Burgemeester
en Wethouders vertrouwen, dat men niet al te lang zal
behoeven te wachten, totdat het antwoord zal zijn ingekomen
en dat de voorstellen dan ten spoedigste den Raad zullen
bereiken.