DONDERDAG 23 DECEMBER 1909. 203 Commissie het zeer wenschelijk, dat nu het gemeentebestuur doet, wat zij kan, om den toegang tot het stationsplein te verbeteren. De heer Korevaar. M. d. V. Mag ik even antwoorden? Ik geloof, dat ik dat punt al bij de algemeene beschouwingen besproken heb, toen de vraag door den heer van Hoeken gesteld is. Ik wil echter wel herhalen, dat Burgemeester en Wethouders hieraan bijzondere aandacht hebben besteed. Er is reeds een ontwerp aan onze goedkeuring onderworpen, dat reeds verbetering in uitzicht stelt. Wij zullen deze belangen zooveel mogelijk behartigen. De beraadslaging wordt gesloten en het geheele voorstel sub a vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen; evenzoo het voorstel sub b. De heer Briët. M. d. V. Kunnen Burgemeester en Wet houders ook een antwoord geven op de vraag van de Com missie voor de huishoudelijke verordeningen, omtrent het personeel van de Rotterdamsche Tramwegmaatschappij De heer Korevaar. M. d. V. Een gedocumenteerd antwoord kan ik niet geven. Burgemeester en Wethouders hebben zich daaromtrent niet tot de Maatschappij gewend. Naar wat ik van ter zijde heb gehoord, is mijn indruk, dat het de bedoe ling van de Maatschappij is te zorgen, dat de menschen een andere betrekking krijgen. De Rotterdamsche Tramwegmaatschappij exploiteert nog 171 K. M. stoomtram. Zij zit dus niet verlegen met deze menschen van een paar K. M. Bovendien heeft zij in exploi tatie, behalve in Leiden, nog 20 K. M. paardentram, n.l. in Dordrecht en HoornEnkhuizen. Zij heeft dus alle gelegenheid deze menschen onder dak te brengen. Wij mogen bovendien in deze wel vertrouwen hebben in deze Maatschappij, want het is mij gebleken, dat zij haar personeel nog eerder pensionneert dan de gemeente Leiden en wel op zestigjarigen leeftijd. De gemeente doet het pas op 65jarigen leeftijd. De Voorzitter. Is de heer Briët bevredigd? De heer Briët. Ja, mijnheer de Voorzitter. De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel sub c eveneens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XII. Voorstel tot aanvulling van het Uitbreidings- en Ver nieuwingsfonds der Electriciteitsfabriek en vaststelling van den desbetrefïenden begrootingsstaat. (Zie lng. St. No. 320 en 335). De heer Fokker. Mag ik nog een enkel woord in het mid den brengen, mijnheer de Voorzitter, om de belangen van de Nederlandsche industrie aan Burgemeester en Wethouders aan te bevelen en om te vragen, wanneer het eenigszins mogelijk is, de levering van machinerieën en andere benoo- digdheden op te dragen aan de Nederlandsche industrie, natuurlijk wanneer dat zonder schade voor de gemeente kan geschieden De Voorzitter. De Wethouder van Fabricage en de Com missie zullen zeker rekening houden met uwe woorden, als dat eenigszins mogelijk is. De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XIII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor de overwulving van het Kort Rapenburg en de vernieuwing van de Blauwpoortsbrug. (Zie lng. St. No. 346.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. XIV. Verordening, regelende de voorwaarden, waaronder aan bijzondere bewaarscholen subsidie uit de gemeentekas kan worden verleend. (Zie lng. St. No. 300 en 341). De Voorzitter. Het is nu vijf uur. Ik zou vreezen, dat, wanneer wij nu punt 14 van de agenda behandelden, dat wel aanleiding kon geven, dat wij erg laat naar huis gingen of halverwege bleven steken. Ik stel dus voor, op de volgende vergadering dat punt te behandelen en het nu hierbij te laten, en intusschen de amendementen, die ingediend zijn, waarvan enkele op vrij korten termijn, in handen te stellen van Burge meester en Wethouders ten fine van praeadvies. Anders zal het een hopeloos verwarde discussie geven. Dan kunnen de artikelen ook beter worden geredigeerd en alles kan beter worden overzien. De heer Vergouwen. M. d. V. Mag ik even vragen, wan neer die volgende vergadering zal zijn, met het oog op het kalenderjaar, dat op l Januari begint? De Voorzitter. Dat zal vermoedelijk zijn den 13den Januari, dus vandaag over drie weken. Als het noodig is, kunnen de bepalingen dan terugwerkende kracht hebben. Zonder hoofdelijke stemming wordt hierop besloten punt 14 aan te houden tot de volgende vergadering. De Voorzitter. De agenda is hiermede afgehandeld. Van de vorige vergadering is nog overgebleven de beantwoording van eenige vragen van den heer Sijtsma De eerste vraag luidde: »Is het waar, dat Burgemeester en Wethouders het Bestuur der afdeeling Leiden van den Bond van Ned. Onderwijzers op 25 October 1.1. vóór zich hebben doen verschijnen en een ernstige berisping hebben toegediend over de wijze, waarop zij zich in een circulaire, vastgesteld op de afdeelingsvergadering van 25 September 1.1., zouden hebben uitgelaten over hunne superieuren Die vraag kan door Burgemeester en Wethouders bevestigend beantwoord worden. Daarop wordt met »ja" geantwoord. Alleen de woor den «ernstige berisping" zouden wij gaarne zien vervangen door het woord y> terechtwijzing" De tweede vraag luidde: «Zoo ja, is die oproeping geschied op aanstichting van de hoofden der scholen of van de hoof- denvereeniging?" Daarop luidt het antwoord «neen". Burge meester en Wethouders hebben hun eigen meening en heb ben in dat opzicht van niemand opdracht gekregen, noch aan te nemen. Deze vraag luidt verder: «En op welke feitelijke gegevens berustte de toegediende berisping?" Daarop is het antwoord: Op het stuk, dat gedateerd is 25 September en dat tot op schrift heeft«Aan de onderwijzeressen en onderwijzers bij het openbaar lager onderwijs te Leiden!" en dat, als ik het wel heb, bij de raadsleden, de leden van de Schoolcommissie, de hoofden van scholen, kortom op vrij ruime schaal in druk is verspreid geworden. De vierde vraag luidde: «Is aan die berisping ook eenige waarschuwing verbonden voor het vervolg?" Daarop kan het antwoord zijn: Niet rechtstreeks, niet met zooveel woorden, maar een goed paedagoog en een onderwijzer behoort een goed paedagoog te zijn begrijpt, dat wanneer iemand een terechtwijzing is toegediend, dat dan vanzelf in zich sluit: Wij vertrouwen, dat gij dit, waarover men u heeft onder houden, niet meer zult herhalen. Dit is aan de heeren meegedeeld. Wanneer de vergadering het verlangt, kan ik de bewoordingen, waarin deze terecht wijzing vervat is geweest, de toespraak, die de Burgemeester tot de heeren heeft gehouden, wel ter kennis van de verga dering brengen. Verlangt de vergadering voorlezing daarvan De heer Fockema Andreae. M. d. V. Mij dunkt, dat die voorlezing in openbare vergadering te ontraden is. Een terecht wijzing van ambtenaren krijgt een gansch ander karakter, meen ik, wanneer later publiek wordt medegedeeld, dat dat en dat is gezegd. Dit zou ik nu meeneri, dat onpaedagogisch was. De Voorzitter. Ik heb het ook niet voorgesteld. Ik heb alleen willen voorkomen, dat de Raad Burgemeester en Wet houders zou uitnoodigen, alsof Burgemeester en Wethouders niet bereid zouden zijn deze zaak in het volle licht te stellen. Er is zeer zeker veel te zeggen voor wat prof. Fockema Andreae heeft aangevoerd. De heer Sijtsma. M. d. V. Dan kunnen wij misschien wan neer die toespraak en enkele dingen meer in de Leeskamer of in de geheime trommel worden gelegd, daarvan kennis nemen. De Voorzitter. In den gedachtengang van prof. Fockema Andreae geloof ik, dat het beste zal zijn, het in de geheime trommel neer te leggen. Dan kan men er inzage van nemen. De heer Fockema Andreae. M. d. V. Ik geloof niet, dat dat in mijn gedachtengang ligt. Burgemeester en Wethouders hebben vertrouwelijk aan de ambtenaren gezegd, wat zij op hun gemoed hadden. Daar mede is de zaak afgeloopen en men moet veronderstellen, dat dat op die heeren een zekeren indruk maakt. In welken vorm dit nu de kamer van Burgemeester en Wet houders verlaat, of het nu onder onze oogen komt in de ge heime trommel, of ter lezing ligt in de Leeskamer of hier wordt medegedeeld, altijd verandert de terechtwijzing van karakter. De heer Sijtsma. M. d. V. Als ik naar aanleiding van uw antwoord iets wil opmerken, dan moet ik beginnen met Burgemeester en Wethouders dank te zeggen, dat zij mijn vragen zoo welwillend hebben beantwoord. Ik ben eenigszins bevredigd door uw antwoord, dat het geen berisping is ge weest, die Burgemeester en Wethouders hebben toegediend, maar enkel een terechtwijzing. Het was dus ook in de oogen van Burgemeester en Wethouders niet zoo'n ernstig feit. In de tweede plaats verheugt het mij ook, dat niet de hoofden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 11