178 DONDERDAG 2 DECEMBER 1909. De heer Fokker. M. d. V. Ik wensch een enkel woord van dank uit te spreken tot Burgemeester en Wethoudefs, dat zij die motie van ons hebben overgenomen. Dat is ons, geloof ik, nog nooit overkomen. Wanneer Burgemeester en Wethouders zullen overwegen, overeenkomstig de toezegging van den heer Korevaar, of er nog meer in het Werkliedenreglement kan worden gewijzigd, dan hoop ik, dat de concept-verordening zoo zal worden ingericht, dat het voor den Raad mogelijk is daarop nog amendementen in te dienen. De heer van der Lip. M d. V., Ik geloof, dat wij den ver keerden kant uitgaan. Het spreekwoord»Geeft men iemand een vinger, dan neemt hij de geheele hand", wordt hier alweer bewaarheid. Burgemeester en Wethouders hebben de motie Fokker c. s. overgenomen, d. w. z. dat zij op dit ééne punt aan het verlangen tot wijziging van het Werklieden reglement gevolg willen geven. Men is daarmede echter niet tevreden en men wil nog meer. Dit kan echter niet gepaard gaan met aanneming van ons praeadvies. Dan moet de Raad ons voorstel verwerpen. Wij stellen voor, de algemeene her ziening niet ter hand te nemen. Alleen voor de regeling van het loon gedurende den militietijd willen wij een uitzondering maken Verder moeten en kunnen wij niet gaan. Wil de Raad nog meer wijzigingen, en wil men, zooals de heer Fokker, als dit onderwerp weer aan de orde komt, nog eenige amende menten voorstellen, dan moet men beginnen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders te verwerpen; dan komt er een praeadvies omtrent de algeheele herziening en dan kan men zooveel amendementen voorstellen als men wil. Maar wij kunnen geen toezegging gaan doen omtrent allerlei wijzi gingen, behalve dan het eene genoemde punt, in de motie uitgedrukt. De heer Fokker. M. d. V. Eén vraag: wie heeft er nu eigenlijk gesproken namens Burgemeester en Wethoudersde Wethouder Korevaar of de Wethouder van der Lip? Wat de heide heeren zeggen gaat diametraaal tegen elkaar in. De heer Korevaar zegt: Burgemeester en Wethouders nemen de motie over en zullen overwegen wat zij meer kunnen doen. Neen, zegt de heer van der Lip, dat gaat zoo maar niet! Wij zijn heelemaal op een verkeerden weg. De heer Korevaar mag namens het College hebben gesproken, hij belooft iets, dat heelemaal verkeerd is! Indien nu de heer van der Lip mocht uitmaken een minderheid in het College, terwijl de heer Korevaar en de Voorzitter het niet met hem eens zijn, dan kunnen wij tevreden zijn, maar anders moeten wij, helaas, den raad van den heer van der Lip aannemen, en het voorstel van Burgemeester en Wethouders verwerpen. De heer Korevaar. M. d. V. Ik zou den heer Fokker wel willen antwoorden, dat wij beiden namens het College van Burgemeester en Wethouders hebben gesproken. Maar wanneer in den Raad een dergelijke vraag gedaan wordt, dan kan de heer Fokker toch zelf wel begrijpen, dat aan de beantwoording niet een ampele beraadslaging kan zijn voorafgegaan. Wij kunnen niet ieder oogenblik de koppen bij elkaar steken. En nu ben ik een beetje welwillender geweest dan de heer van der Lip, maar nu ik inzie, welke bezwaren daaraan ver bonden zijn, nu ga ik volkomen mede met hetgeen de heer van der Lip gezegd heeft. De heer van der Elst. M. d. V. Naar aanleiding van deze discussie wijs ik er op, dat wij binnenkort in den Raad zullen krijgen een regeling van de rechtspositie van de ambtenaren. En wanneer die verordening is vastgesteld, dan zal misschien vanzelf wel blijken, dat in de regeling van de rechtspositie van de gemeentewerklieden eenige verandering zal moeten worden ge bracht. Daarbij zal dan ook ter sprake komen de quaestie van het scheidsgerecht, waaraan Burgemeester en Wethouders nu niet hebben gedacht. Maar in verband daarmede zou ik gaarne willen opmerken, dat ik nu niet voorstel op het scheidsgerecht terug te komen, omdat dan die zaak wel ter sprake zal komen. Intusschen wil ik wel zeggen, dat de werklieden zelf veel liever hebben een scheidsgerecht dan een commissie van advies, en het feit, dat de commissie van advies om zoo te zeggen bijna niet gehoord wordt en in zoo weinig quaesties wordt geraadpleegd, komt hieruit voort, dat de werklieden weten, dat het advies van de commissie door Burgemeester en Wet houders kan worden naast zich neergelegd, zonder dat er verder gevolg aan wordt gegeven. Zoodoende wekt die commissie bij de werklieden weinig vertrouwen, en zien zij alleen heil in een scheidsgerecht. Ik wil hier niet verder op doorgaanik laat het bij deze opmerking, omdat bij de regeling voor de ambtenaren deze quaestie van zelf ter sprake komt. De Voorzitter. Verlangt iemand hoofdelijke stemming over punt 16? De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wilde gaarne nog een enkel woord zeggen. Wij waren, toen wij die uiting van welwillend heid hoorden van den eersten en oudsten Wethouder, zeer tevreden, en hadden de zaak gaarne verder laten rusten. Maar toen de jongere Wethouder aan het woord kwam, en diens woord schijnt op het oogenblik het meeste gezag te hebben, want de heer Korevaar ging aanstonds met hem mee, toen werd het anders. Ik ben overtuigd dat velen hier, die toch niet mede willen gaan met het geheele adres, maar niet temin wijzigingen wenschen, afgescheiden van de zaak van den dienstplicht, er ook zoo over denken. Daarom moeten wij nu, noodgedwongen, tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. En zelfs degenen, die op het oogenblik niet geheel kunnen medegaan met de voorstellen, in het adres toegelicht, zou ik wel op het hart willen drukken, nu toch tegen te stemmen. Want daarmede geven wij te kennen, dat wij niet tevreden zijn met de regeling, zooals die nu is. Wanneer wij met Burgemeester en Wethouders rnedegaan, wekken wij den indruk, dat wij allemaal tevreden zijn met de regeling zooals zij er nu ligt. Het denkbeeld bijv. van het scheidsgerecht, door den heer van der Eist geopperd, is oneindig veel beter en radikalcr dan wat wij thans hebben. Daarom geloof ik, dat wij goed doen, het voorstel af te stemmen, en ik zou mijn medeleden gaarne willen bewegen, daaraan mee te helpen. De heer Pera. M. d. V. Straks heeft de heer Fokker ons medegedeeld, dat hij toch ook niet voor een generale her ziening was. Wanneer wij nu op het oogenblik tegen zouden stemmen, dan zouden wij toch moeten weten, welke punten men dan veranderd wil hebben. Wij tasten op deze manier geheel en al in het duister. Een algemeene herziening wil men niet. Men wil meer, dan op het oogenblik in de motie is voorgesteld. Wat vraagt men nu meer? Als de punten, die men wenschte herzien te hebben, aangewezen werden, dan zou men beter kunnen besluiten, voor of tegen te stem men. Als ik het goed begrijp, dan is toch de bedoeling van velen niet, dat, wanneer men tegen het voorstel van Burge meester en Wethouders stemt, dat men dan wel een alge meene herziening wenscht. Ik wijs er op, omdat de heer Fokker ook gezegd heeft, dat naar zijn meening de tijd nog niet gekomen is, om een algemeene herziening ter hand te nemen. De Voorzitter. Ik zal het verzoek thans in stemming brengen. Verlangen de heeren splitsing? Dan zal ik in stemming brengen het verzoek om herziening van het Reglement der werklieden voor de gemeente Leiden. De heer van der Lip. M. d. V. Ter voorkoming van misver stand wil ik er den Raad even op wijzen, dat de Voorzitter het verzoek van den bond van Ned. gemeentewerklieden in stemming brengt. Wie dus voor de algeheele herziening is, moet vóór, die er tegen is moet tegen stemmen. De heer Zwiers. M. d. V. üp de manier, die u daar voor stelt, lijkt mij de stemming toch al heel onzuiver. Wanneer we voorstemmen, krijgt het den schijn, alsof we juist en uitsluitend wenschen wat de adresseerende vereeniging vroeg. En als we tegenstemmen, gaat daarmee de heele zaak van de baan. Dat wensch ik ook niet. In hun praeadvies stellen Burgemeester en Wethouders voor, om niet te herzien: als we allereerst over dat voorstel stemden, lijkt mij de zaak beter in 't reine. De heer Fokker. M. d. V. Zou het niet mogelijk zijn, om alle misvattingen te voorkomen, dat de Raad eenvoudig besloot, dit verzoek voor kennisgeving aan te nemen Dan wordt er niet afwijzend op beschikt, en er wordt ook niet gezegd, dat men geen generale herziening wenscht of herziening van speciale punten. Dan kan later van Burgemeester en Wethouders of van den Raad een voorstel tot enkele speciale wijzigingen komen. De heer Fockema Andreae. M. d. V. Is het niet veel beter te stemmen over het advies van Burgemeester en Wethouders? Burgemeester en Wethouders adviseeren ons, om afwijzend te beschikken op het verzoek. Wanneer wij nu dat prae advies aannemen, dan beslissen wij daarmee, dat op dit oogen blik tot die herziening, die men wenscht, niet wordt over gegaan. Dan hebben wij afgedaan met die verzoeken. Dat ontneemt Burgemeester en Wethouders of den Raad echter niet het recht, om met een voorstel tot geheele of gedeeltelijke herziening te komen, op het oogenblik waarop het gewenscht geacht wordt, maar mij dunkt, wij moeten den verzoekers toch een van beiden antwoorden. Wij kunnen hier, naar het mij voorkomt, niet antwoorden: Ja, wij zullen herzien, want dan hadden wij voorstellen moeten hebben; wij kunnen toch niet zonder voorstellen tot herziening besluitenDus wij antwoorden: Wij zijn op het oogenblik niet gereed om te herzien, en wij zullen het nu niet doen, maar dat belemmert noch de vrijheid van Burgemeester en Wethouders, noch die van de leden van den Raad, om te zijner tijd, dat kan wezen over drie of over twee maanden of op een anderen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 4