GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
\kfkomi:\ stik li i.\.
149
N°. 318. Leiden, 24 November 1909.
Den 19den November van het jaar 1907 ontvingen wij een
schrijven van den Raad van Administratie van de Hollandsche
IJzeren Spoorweg-Maatschappij, waarbij dit college onze mede
werking inriep voor de verwezenlijking van bij hem bestaande
plannen om verbetering te brengen iri de verkeersmiddelen
tusschen de gemeenten Leiden, Katwijk, Noordwijk en Haarlem.
De maatschappij was namelijk tot de overtuiging gekomen,
dat daartoe in de eerste plaats de bestaande stoomtramwegen
moesten worden vervormd voor electrische tractie.
Trouwens niet alleen de verkeersmiddelen tusschen Leiden
en de bovengenoemde plaatsen lieten te wenscben over, nog
veel gebrekkiger waren de verbindingen van Leiden met de
gemeenten, aan den Rijn gelegen, oostelijk van de stad. Reeds
lang bij de maatschappij bestaande plannen om ook daarin
door het aanbrengen van een stoomtram verbinding verbetering
te brengen, waren dan ook, nu het electriseh trambedrijf in
de laatste jaren zoo uitnemende resultaten opleverde, voor het
vervolg eveneens op het aanwenden van electrische tractie
gericht.
Om nu echter van hare onderneming een behoorlijk geheel
te maken had de maatschappij de hulp van Leiden noodig.
De ervaring toch had haar geleerd, dat het moderne vervoer
middel eerst dan aan de eischen van het publiek voldoet,
wanneer zonder overstappen kan worden doorgereden naar
het midden van de stad. En nu de daartegen vroeger bij de
toepassing van het stoombedrijf bestaande overwegende be
zwaren door de aanwending van electrische tractie waren weg
genomen, moest dus getracht worden ook in dit opzicht aan de
wenschen van het publiek te voldoen. De maatschappij was daar
van zelfs zoo zeer overtuigd, dat zij zich als volgt kon uitlaten
»Onze onderneming kan dus eigenlijk slechts op succes hopen,
wanneer wij de wagens, komende van de richting Bodegraven,
door uwe gemeente voeren naar een eindpunt in het westen
van Leiden: en de wagens, van de richting Katwijk, Noord-
wijk en Haarlem naar een terminus in het oostelijk gedeelte
der stad."
Intusschen, de gemeente Leiden had aan de Rotterdamsche
Tramweg Maatschappij concessie verleend voor den aanleg
en de exploitatie van paardenspoorwegen door deze gemeente,
en zonder de medewerking dier maatschappij zou uitvoering van
de gemaakte plannen dus niet mogelijk zijn. De Raad van Admi
nistratie had daarom voorloopige besprekingen gehouden met
de Rotterdamsche Tramwegmaatschappij en haar aanvankelijk
tot een overdracht der concessie bereid gevonden. Indien dus
ook ons college in beginsel niet ongenegen mocht zijn om de
bestaande paardentramconcessie in eene voor electriseh tram
bedrijf om te zetten, dan zou de Raad van Administratie gaarne
in de gelegenheid gesteld worden, met ons college en met
de Directie der Rotterdamsche Tramweg Maatschappij een
bespreking te houden »over den besten vorm, waarin een en
ander kan geschieden, en over de hoofdvoorwaarden welke in
de gewijzigde concessie zullen moeten gelden."
Tot zoover het schrijven van de Hollandsche IJzeren Spoorweg
Maatschappij, waarmee een nieuwe phase voor het verkeer in
en om onze gemeente werd ingeleid. Wij behoeven u dan ook
wel niet te zeggen dat de plannen der maatschappij door ons
met warmte werden ontvangen en de aangevraagde bespreking
volgaarne werd toegezegd.
Nadat wij dan ook vooraf bet advies van den Directeur van
Gemeentewerken en van de beide betrokken raadscommissies,
die van fabricage en die van de fabrieken van gas en elec-
triciteit, hadden ingewonnen omtrent verschillende punten,
welke op de conferentie zouden kunnen ter sprake komen,
had deze den 13en Januari van het vorige jaar plaats.
Bij dit onderhoud wei d al aanstonds omtrent tal van belang
rijke punten overeenstemming verkregen. Alvorens u daarvan
een kort overzicht te geven, ga echter nog een andere mede-
deeling vooraf.
Het is duidelijk, dat de aanvrage van de Hollandsche
IJzeren Spoorweg-Maatschappij de vraag moest doen rijzen
of de gemeente wellicht beter zou doen, indien mogelijk,
zelf de exploitatie van het electriseh trambedrijf in de gemeente
in handen te nemen. Moge dit echter in de meeste gevallen
een uiterst lastige vraag zijn, hier kon de beantwoording
daarvan niet moeielijk zijn. Immers wanneer men bedacht,
hoe de lijn door de gemeente slechts een zeer onbeduidend,
en aan den anderen kant toch ook weer onmisbaar, onder
deel zou uitmaken van een wijdvertakt net van tramwegen
rondom de gemeente, dan kon er van een eigen exploitatie
van dat kleine onderdeeltje toch immers geen sprake zijn.
Alleen zou er, ook dit sprak weer vanzelf, voor moeten
worden gewaakt, dat het verleenen dezer concessie aan de
Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij de gemeente nim
mer in ongelegenheid zou kunnen brengen, wanneer zij meende
dat later tot den aanleg van nog andere lijnen zou moeten
worden overgegaan. Daarvoor moest dus bij het opmaken
der concessie-voorwaarden worden gezorgd.
De punten waaromtrent dan al aanstonds bij de eerste
bespreking tot overeenstemming werd gekomen, waren de
volgende:
Het feit, dat de stadslijn een onderdeel zou uitmaken van
intercommunale verbindingenmocht nimmer ten nadeele
strekken van de bediening der stad zelve. Met name werd
dezerzijds bedongen dat een geregeld vervoer door de stad
zou plaats hebben, dat ook de intercommunale trammen
indien noodig, aan alle voor den stadsdienst bestemde halte
punten zouden stoppen en dat eindelijk, zoodra een der
intercommunale verbindingen electriseh zou worden bediend,
aanstonds ook, van den aanvang af, in de stad het tram
verkeer electriseh zou worden. Wij wenschten toch niet bloot
te staan aan het gevaar, dat wanneer eenmaal maar op
de lijnen naar Katwijk en Noordwijk electrische energie zou
zijn ingevoerd, wij ons in de stad zelve misschien nog jaren
met het gesukkel der paardentrams zouden moeten tevreden
stellen.
Dan werd overeengekomen, dat de voor het trambedrijf
benoodigde energie, voor zooveel de lijnen naar Bodegraven,
Katwijk en Noordwijk betreft, geheel, en voor zoover die naar
Haarlem aangaat, tot Hillegom of Lisse door de Leidsche cen
trale zou worden geleverd. Altijd natuurlijk onder dit voor
behoud. dat men het omtrent den prijs van den geleverden
stroom vooraf eens zou kunnen worden.
Alle kosten van aanleg, waaronder dus ook die van even
tueel noodige versterking van bruggen, zouden door de maat
schappij worden gedragen. De gemeente zou evenwel een
bijdrage geven in de kosten van versterking en verbreeding
van de Blauwpoortsbrug, naar evenredigheid van het belang,
dat de gemeente geacht kon worden bij de uitvoering van
dit werk te hebben.
Waar het de bedoeling van de maatschappij was om behalve
op de Hoogewoerd, tusschen Rijnstraat en Steenschuur, en op
het Kort-Rapenburg, overal door de gemeente dubbel spoor
te leggen, werd dezerzijds bedongen, ten behoeve van de vei
ligheid van het verkeer, dat ook op het Kort-Rapenburg dubbel
spoor zou worden gelegd. Mocht daartoe overwulving van
het Kort-Rapenburg noodig zijn, dan zou de gemeente zeker
niet ongeneigd zijn, in de kosten daarvan bij te dragen.
Van haar kant zeide de maatschappij aanleg van een
tweede spoor toe ook langs Rijnstraat, Levendaal en Steen-
schuur, wanneer bij de opening van de lijn LeidenBode
graven dubbel spoor door de geheele gemeente niet langer
zou kunnen worden gemist.
De duur der concessie werd bepaald op 40 jaar en bepa
lingen omtrent de voorwaarden, waaronder de gemeente even
tueel bevoegd zou zijn na afloop der concessie het bedrijf te
naasten, zouden in de concessie niet mogen ontbreken.
Eindelijk, gelijk reeds boven aangeduid, zou het recht der
gemeente worden voorbehouden om zelf andere lijnen te
exploiteeren, of daartoe concessie te verleenen, zoo noodig
met gebruikmaking van de lijnen der maatschappij, of wel
het recht om aan de maatschappij op te dragen andere door de
gemeente noodig geachte lijnen aan te leggen en te exploi
teeren met waarborging van het eventueel dientengevolge
door de maatschappij te lijden verlies.
Bij schrijven van 31 Januari 1908 werd een en ander door
de maatschappij bevestigd.
Zij gaf daarbij een duidelijke omschrijving van richting en
aanleg van het communale net, waarbij de Hooge Rijndijk
als aanvangspunt en den Rijnsburgerweg als eindpunt van
de lijn werd genoemd. Voorts gaf zij een nadere toelichting
van verschillende op de conferentie behandelde punten en
deed, met het oog op de te maken concessie-voorwaarden,
over het geheel meer in bijzonderheden van haar inzichten
blijken.
Wij willen daarvan hier enkele punten, welke meer in het
bijzonder van gewicht zijn, nader onder de oogen zien.
De maatschappij, vooropstellende dat verzwaring van de
Blauwpoortsbrug voor haar doel onvermijdelijk is, meent dat
deze toch ook voor de gemeente niet langer kan uitblijven.
Van den anderen kant toegevende dat overwulving van het
Kort Rapenburg ten behoeve van den aanleg van den elecr
trischen tramweg wenschelijk is, acht zij die daarvoor toch
ook weer niet volstrekt noodzakelijk. Evenzoo voor de ge
meente. In ieder geval meent zij, dat bij de geheele verbete
ring van het stadsgedeelte tusschen Steenstraat en Breestraat
het belang der gemeente dermate praevaleert, dat opzet en
uitvoering van dat werk geheel aan de gemeente behooren
te worden overgelaten. Wanneer deze dus daarbij maar zorg
draagt dat die geheele verkeersweg voor het leggen van
dubbel spoor voor doorgaand verkeer geschikt wordt gemaakt,
dan zou de maatschappij zich tot het geven van een vaste