170
DONDERDAG 11
NOVEMBER 1909.
De Voorzitter. Als er geen amendement wordt ingediend,
zullen wij het er maar voor houden, dat de Raad er zich mee
vereenigt, dat het aan de dames wordt opgedragen.
De algemeene beraadslaging wordt gesloten.
De artt. 1, 2, 3, 4 en 5 en daarna de geheele verordening
worden achtereenvolgens zonder hoofdelijke stemming "aan
genomen.
(De heer Vergouwen verzocht aanteekening in de notulen,
dat hij, indien de verordening in stemming ware gekomen,
zou hebben tegengestemd.)
Punt 2 en 3 van het voorstel van Burgemeester en Wet
houders worden hierop eveneens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De Voorzitter Mijne Heeren, de agenda is afgeloopen. Nu
heb ik den Raad nog een mededeeling te doen. ik wensch
nog antwoord te geven op een vraag, die de heer Hoogeboom
heeft gesteld in de raadszitting van 30 September. Hij heeft
toen gevraagd, of Burgemeester en Wethouders geen termen
vonden, om in het belang van de veiligheid iets te doen langs
de Haarlemmertrekvaart, bij den oprit van de brug over het
Oegstgeesterkanaal, tegenover den dichtbijstaanden windmolen.
Hij heeft herinnerd aari een ongeval, dat daar heeft plaats
gehad, waarbij eenige personen in een rijtuig gezeten daar
mede zijn te water geraakt. De heer Hoogeboom heeft Bur
gemeester en Wethouders verzocht deze zaak onder deoogen
te zien en dat hebben Burgemeester en Wethouders gedaan.
Zij zijn tot een conclusie gekomen, die voor een ingrijpen
van hunnentwege niet gunstig is. Ik zal dit met een enkel
woord toelichten. Er blijkt, dat de paarden van het rijtuig
zijn geschrokken door het draaien van de wieken van het
windmolentje, dat daar staat op zeer korten afstand van den
weg en tegenover een plaats, waar het hekwerk, dat van de
brug afdaalt, eindigt, zoodat daar geen hekwerk is. Nu zegt
art. 29 van het Prov. Reglement op de wegen in Zuid-Hol
land, dat de voerlieden den molenaar zijn molen kunnen doen
stilstaan, wanneer de molen gelegen is binnen vijftig meter van
den berm van den weg, gelijk hier het geval is. Dat is in deze
niet gebeurd Anders ware het ongeluk stellig voorkomen. Nu
kan voor het vervolg iets blijvends worden gedaan. De molen,
die heel kort van den weg staat, op nog geen vijftig meter
afstand, kan meer binnenwaarts worden geplaatst, doch dit
is de zaak van den polder, den Overveenpolder, waarvan zaak
gelastigde is de heer Uittenbogaardt te 's Gravenhage. Er
zou ook kunnen gebeuren, dat verlengd werd het hek van
den oprit; de brug en de hekken zijn onder beheer van Rijn
land. Maar aan den zuidkant eindigt het hek op de plaats,
waar het ongeluk is gebeurd, en de schoeiing, waarop de ver
lenging zou moeten worden bevestigd, behoort aan den Over
veenpolder. Het is zeer zeker dat het op den weg ligt van
den eigenaar van den polder, om maatregelen te nemen, ter
voorkoming van ongevallen, maar niet ieder is zoo zorgzaam
als Rijnland, en er zal waarschijnlijk wel eenige pressie op den
betrokken polder moeten worden uitgeoefend. Nu rijst de
vraag: Wie moet dat doen? De Trekvaartweg is ter plaatse
gelegen onder de gemeente Oegstgeest. Nu zegt art. 30 van
het zooeven genoemde Reglement, dat binnen den afstand in
het vorige artikel bepaald, bij eiken molen door den eigenaar of
beheerder een voldoende hekwerk moet worden geplaatst.
Wanneer men nu van meening is, dat op dit punt een vol
doende hekwerk moet zijn, dan kunnen Burgemeester en Wet
houders van Oegstgeest, die volgens art. \19h van de gemeente
wet belast zijn met de zorg voor de veiligheid op de wegen,
overwegen de noodige maatregelen om plaatsing van zulk een
hek te verkrijgen. Maar wij zijn hier niet in ons territorium.
Burgemeester en Wethouders van Oegstgeest moeten hier des-
noodig handelen. Wanneer het gedeelte weg binnen ons grond
gebied lag, dan zouden Burgemeester en Wethouders van deze
gemeente er toe geneigd zijn te bevorderen, dat er een balie
werd geplaatst, maar nu ligt dit buiten onze bevoegdheid
Laat men zich wenden tot Burgemeester en Wethouders van
Oegstgeest, of wellicht eerst tot den eigenaar van den polder,
aan wien die schoeiing behoort, waarop het hekwerk moet
staan, misschien doet deze het vrijwillig.
De heer Hoogenboom. M. d. V. Ik moet u zeer danken voor
de groote aandacht, die u aan mijn vraag hebt gewijd en
voor de ernstige onderzoekingen, die daarvan het gevolg zijn
geweest. Toen ik indertijd die vraag stelde, was het, om er
de aandacht op te vestigen, dat het hier een voor het ver
keer gevaarlijk punt betrof van een weg der gemeente Leiden.
Ik had mij toen nog niet verdiept in de artikelen van het
Provinciaal Wegenreglement van Zuid-Holland. Ik heb dat
naderhand wel gedaan en ben tot dezelfde conclusie gekomen
als u, dat dit wegenreglement de plicht tot het maken van
het hek kan opleggen aan den eigenaar van den molen en
dat de opdracht tot het plaatsen van dat hek kan uitgaan
van het Gemeentebestuur, waarbinnen die molen staat. Wan
neer men het niet eens is, dan kunnen Gedeputeerde Staten
tusschenbeide komen.
Nu zegt u, dat de weg niet ligt in het territorium van de
gemeente Leiden; dat is waar, de weg ligt niet binnen de
gemeentegrens van Leiden, maar dat is m. i. voor het Gemeente -
bestuur nog geen reden, om zich aan deze kleine zorg voor
de veiligheid van het verkeer over dezen aan de gemeente
Leiden in eigendom behoorenden weg te onttrekken, en die
zorg te schuiven op de gemeente Oegstgeest, omdat de weg
binnen de gemeentegrens van Oegstgeest ligt. Volgens het
wegen reglement is het wel in den haak, doch er is een klein
vreemdigheidje in een dergelijke toepassing, nl. dit: dat de
gemeente Oegstgeest aan den eigenaar van den molen zou
moeten gelasten het plaatsen van een hek op een stuk grond,
dat aan de gemeente Leiden behoort, want al ligt die weg
buiten het territorium van de gemeente Leiden, zoo is hij
toch het eigendom van de gemeente Leiden en het hek zal
zijn te plaatsen op den aan Leiden behoorenden berm van
dien weg. De zaak kan dus wel.opgelost worden door toe
passing van het wegenreglement, doch daarvoor is dan noodig,
dat de gemeente Leiden vergunning verleent tot het plaatsen
van het hek op haar berm. Het komt mij echter voor, dat
het zoo een kleinigheid betreft, dat het niet de moeite waard
is, dien gecompliceerden weg via de gemeente Oegstgeest te
volgen. Ik meen, dat het toch zeker wel op den weg van de
gemeente Leiden ligt. om op haar eigendom een stukje hek
te plaatsen van 20 tot 25 M., waarmee een uitgaaf van
misschien 100 zal zijn gemoeid, strekkende in het belang
van de veiligheid van het verkeer van Leiden's eigen weg.
Ik moet dus tot mijn spijt constateeren, dat Burgemeester
en Wethouders geneigd zijn, zich aan deze zaak te onttrekken,
in de meening, dat de belanghebbende zich moet wenden tot
het Gemeentebestuur van Oegstgeest. Ik hoop echter, dat
Burgemeester en Wethouders van die meening nog zullen
terugkomen en nog aanleiding kunnen vinden, waar het toch
hun eigen grond betreft, om zich niet aan de zaak te onttrekken
en toch tot het van gemeentewege doen plaatsen van het
hek over te gaan.
Ik wensch er nog dit aan toe te voegen. Het door u be
doelde hek van Rijnland staat op den vleugel van de brug,
voor zoover die vleugel strekt. Rijnland heeft dat hek geplaatst
en daarmede, voor zoover zijn werken strekken, aan de be
hoeften voor de veiligheid voldaan; Rijnland is noch verplicht
noch bevoegd dat hek over den berm der gemeente Leiden
door te trekken.
De Voorzitter. Ik kan het geachte lid niet veel uitzicht
geven, dat Burgemeester en Wethouders af zullen wijken
van het zooeven uiteengezette principe, dat zij op het terrein
van een ander geen werk doen, terwijl die ander gehouden
is het tot stand te brengen Het gaat hier niet zoozeer om
het geld, dat is niet de hoofdzaak maar het gaat om
het beginsel, en daarom zullen Burgemeester en Wethouders
zeker niet licht er toe overgaan aan den Raad een voorstel
te doen. Het is een principe, waaraan wij moeten vasthouden,
dat wij ons niet bemoeien met maatregelen, waarvoor vol
gens de wet een ander moet zorgen. Wat betreft de quaestie,
waarop u uw betoog baseert, dat het Gemeentebestuur van
Oegstgeest zou moeten vragen, een hek te mogen zetten op
een terrein, dat aan de gemeente Leiden in eigendom toebe
hoort, omdat het hek niet op de schoeiing zou moeten worden
geplaatst, ik heb geinformeerd bij den ingenieur, en die meent,
dat het hek wel op de schoeiing zou moeten worden geplaatst,
en die behoort aan den polder. Er is dus geen quaestie van,
dat het Gemeentebestuur van Oegstgeest zou moeten ver
zoeken een hekwerk te mogen plaatsen op grondgebied van
Leiden. Ik geloof ook, begrepen te hebben, dat, wanneer het
hek niet op de schoeiing werd gezet, er een lacune zou ont
staan tusschen het eind van het hekwerk aan den oprit en
het begin van het nieuwe hekwerk. Zet men het wel op de
schoeiing, dan vormt het één lijn met het hekwerk, dat reeds
aanwezig is, en dat een vleugel is van de brug.
Wij willen deze zaak nog wel eens in ons Ooilege bespre
ken, maar wij kunnen u allerminst de toezegging geven dat
zij in uw geest beslist zal worden; eer het tegendeel.
De heer Hoogeboom. M. d. V. U zegt dat het een principieel
bezwaar zou opleveren, dat de gemeente Leiden zou moeten
vragen, iets te mogen zetten op het eigendom van een ander.
Ik meen echter juist, dat bij toepassing van het wegenreglement
de gemeente Oegstgeest of de eigenaar van den molen dat
zou moeten vragen aan de gemeerde Leiden. De voorstelling,
die u aan de zaak geeft, is gebaseerd op het willen zetten van
het hek op de schoeiing. Ik geloof, dat het weinig betoog
behoeft, aan te toonen, dat het zetten van het hek stevig met
palen in den grond minstens sterker is dan het zetten van
het hek op den bovenkant van de schoeiing, waar het met