DONDERDAG 28 OCTOBER 1909.
157
van der Lip mee. Dan zou ik zeggen: hoe hard het voor
ons, tegenwoordige raadsleden moge zijn, wij dienen ons aan
die garantie, zij het dan niet op juridische, dan toch op moreele
gronden, te houden. Maar ik geloof niet dat dit op de geheele toe
kenning slaat. Ik heb in de stukken gezien, dat er een schuld was
van 8000. Ik kan mij begrijpen, dat men het toegekende subsidie
gebruikte om die schuld met renten af te lossen, wat men
met de garantie kon dekken; maar dan is de zaak eigenlijk
afgeloopen. In 1904 is er reeds f 9000 uitgekeerd, toen was
de garantie voldoende betaald. Het overige is naar mijne
overtuiging, en hierin sluit ik mij bij de zienswijze van den
heer Aalberse aan, een schenking. En ik meen, dat het den
opvolgenden raadsleden toch vrij staat, om daarover bij ver
nieuwing hun stem uit te brengen, iets waarop ook de heeren
Eerstens en Aalberse hebben gewezen. Het strijdt toch met
het karakter eener jaarlijksche begrooting, om opvolgende
meerderheden in den Raad op die wijze te binden aan een
eenmaal genomen besluit. Men had immers evengoed kunnen
besluiten het subsidie gedurende 100 jaar te geven. Daarbij
komt dat hier van een garantie in absoluten zin geen sprake
kan zijn, want het werd o. a. berekend als een toelage voor
elke voorstelling. Ik heb een berekening gezien van 30 a 40
gulden als toeslag per voorstelling, als vergoeding voor inrich
tingen voor brandgevaar enz. Was dit alles een garantie,
dan moest de som niet vast gestaan hebben, maar moest zij
naar gelang van de ontvangsten geregeld zijn. Op grond van
die overweging lijkt het mij toe billijk te zijn, dat wij nu
oph.ouden met subsidie te geven. Aan de garantie is voldoende
voldaan, anders zou ik mij nog op het standpunt van den
heer van der Lip stellen. De schenking behoeven wij, geloof
ik, niet voort te zetten, indien wij althans meenen, dat de
Gemeenteraad niet verplicht is den Schouwburg te steunen.
Mij dunkt, amusementen moeten worden betaald door hen,
die er van genieten. En daarom zal ik nu naar plicht en
geweten tegen het subsidie stemmen.
De heer Fockema Andreae. Ik moet erkennen, dat ik niet
geprepareerd ben op deze discussie, wat de cijfers betreft,
maar voor zoover ik het mij herinner is de zaak gansch anders
en ik wil in elk geval den heer Wildeboer bijzonderheden
vertellen, die hij is voorbijgegaan in zijn betoog. De heer
Wildeboer zegt: er was een schuld van 80U0. Zoo stond de
zaak niet. In het jaar voordat dit subsidie voor het eerst is
toegekend, is de Burgemeester met de Commissie voor de
Strafverordeningen in den Schouwburg geweest, om dien te
bekijken en om na te gaan, of er geen eischen gesteld moesten
worden aan verschillende gebouwen en ook aan den Schouw
burg, in verband met het toestaan van het geven van voor
stellingen. Toen zijn besprekingen gevoerd tusschen den
Gemeente-architect (Directeur van Gemeentewerken) en het
Schouwburgbestuur over de veranderingen, die noodig waren
in verband met de veiligheid. Toen zijn aan het Schouwburg
bestuur eischen gesteld en het toenmalige Schouwburgbestuur
heeft gezegd: wij gaan heen; wij kunnen aan die eischen
niet voldoen, want wij zouden er voor moeten leenen en wij
zijn niet zeker, dat dat geld ooit terugkomt.
Daarop heeft een andere commissie het beheer van den
Schouwburg overgenomen, waarin toen ook ons raadslid van
Heukelom zat, en deze heeft gezegd: wanneer wij een vast
subsidie van 1500 krijgen voor 15 jaar, dan kunnen
wij met de voorstellingen doorgaan in het vertrouwen, dat
wij aan onze verplichtingen zullen kunnen voldoen en de
gehuld geregeld aflossen. Krijgen wij 1500 subsidie, dan
durven wij wel tegenover de deelnemers in een leening op
ons nemen, die geregeld af te lossen. Na de discussie daar
over is besloten, dat de Schouwburg zou krijgen 15 jaar lang
ƒ1500 Daarop is de leening aangegaan en deze zal nu aan het
einde van die 15 jaar zijn afgelost. In het vertrouwen daarop
is de exploitatie van den Schouwburg na de verbouwing
voortgezet. Een garantie is dat zeker niet en een verplich
ting, èen juridische verplichting voor de leden om er voor
te stemmen, ik durf ook niet zeker zeggen, dat die er is.
Maar ik wil wel zeggen, dat wanneer een Gemeenteraad
onder dergelijke omstandigheden voor 15 jaar een subsidie
toestaat, en hij trekt 3 of 4 jaar, voordat die termijn ver
streken is, die subsidie weer in, deze dan de commissie dupeert,
welke de leening heeft aangegaan. Het toenmalige bestuur toch
heeft zich eerst gerechtigd geacht die leening te sluiten, nadat
het besluit om 15 jaar lang ƒ1500 subsidie te geven, was
gevallen.
Zoo staat de zaak. Het Schouwburgbestuur zou zeker
trachten aan zijne verplichtingen te voldoen, al werd het
subsidie ingetrokken, maar het zou niet meer kunnen doen
dan trachten, want er wordt toch al geen cent dividend uit
gekeerd. Het heeft de leening aangegaan in het vertrouwen,
dat de ƒ1500 15 jaar lang zou worden uitgekeerd. Dat is een
ander standpunt dan de heer Wildeboer uit de beraadslagingen
heeft gedistilleerd.
De heer Wildeboer. Het is mogelijk, dat ik mij eenigsziris
onjuist heb uitgedrukt door den indruk te wekken, alsof het
een bestaande schuld van 8000 was. Ik heb enkele aan-
teekeningen voor mij, die ik uit de toen gevoerde begrootings-
discussiën heb gemaakt. De schuld van 8000, zoo heeft de
heer Fockema Andreae nu verduidelijkt, betrof de aangegane
leening. Dan vind ik wel, dat de toenmalige meerderheid van
den Raad al te gewillig is geweest, om voor eene leening
van 8000, f 22500 te voteeren. Nu werd mij zooeven toe
gefluisterd, dat de leening al is afgelost. Maar mocht dit niet
zoo zijn, dan blijf ik toch eene garantie van 22500 exorbitant
hdog achten voor het aangaan van eene leening van 8000.
En daarin ligt dan wellicht de oorzaak dat een scherpzinnig
jurist als de heer Aalberse het geheel noemde eene schenking.
Ik geloof, dat het gedeeltelijk eene garantie is geweest voor
de aangegane leening. Dat is het wat de heer van der Lip
op den voorgrond heeft gesteld, en daartegenover zou ik ook
de moreele verplichting gevoelen. Maar ik voel mij niet ge
rechtigd als lid van dezen Raad, om nog boven die garantie
een som aan den Schouwburg ten geschenke te geven.
De heer van der Lip. De heer Wildeboer heeft mij de
eer aangedaan te releveeren, wat ik indertijd over dit subsidie
in den Raad heb gesproken. Hij heeft echter niet geheel
precies mijn standpunt weergegeven; hij heeft er toch den
nadruk op gelegd, dat ik gezegd had, dat het was eene
garantie en de heer Aalberse, dat het was eene schenking.
Ik heb nooit gepleit voor het standpunt door anderen wel
ingenomen, dat wij hier zouden te maken hebben met eene
garantie. Ik heb gewoon gesproken van het toekennen van
een subsidie, want ik heb mij nooit verdiept in de kwestie,
of het was een rentegarantie dan wel eene schenking, omdat
mij de naam totaal onverschillig was. Wij moeten alleen
rekening houden met het feit, dat indertijd de Gemeenteraad
heeft besloten aan de Schouwburgvereeniging 15 jaren lang
toe te kennen een toelage van f 1500. En of men dit nu
noemt een rentegarantie of een subsidie of eene schenking,
dat laat mij volkomen koud. In het toekennen van die 1500
15 jaar lang zie ik de moreele verplichting van den Raad
om gestand te doen, wat een vorige Raad eenmaal besloten
heeft, omdat men anders, gelijk de heer Fockema Andreae
reeds opmerkte, die vereeniging dupeert, aan wien men het
subsidie heeft toegekend. En nu heeft het, dunkt mij, weinig
zin, om na te gaan pluizen, waarvoor men het geld noodig
heeft gehad. De Gemeenteraad heeft eenmaal gezegd: gij krijgt
15 jaar lang 1500, en daarmede heeft de Schouwburg
natuurlijk bij haar exploitatie rekening gehouden. Ik heb
mij zeiven dikwijls afgevraagd, waar het heen moet, wanneer
een Gemeenteraad meent niet verplicht te zijn met een der
gelijk besluit rekening te houden, wanneer, terwijl eerst be
sloten is aan eene vereeniging een dergelijk subsidie toe te
kennen, de Gemeenteraad na eenige jaren gaat zeggen: nu
zullen wij dien post maar weer schrappen. Ik meen dat vol
komen te recht in de secties de opmerking is gemaakt, dat
nu onlangs ook aan het Plervormde Kerkgenootschap is toe
gekend, en wel gedurende 20 jaar, een subsidie van 500
voor de restauratie van de Pieterskerk en dat men daarop
toch ook niet kan terugkomen.
Aan dat besluit acht ik ten minste den Raad ook gebon
den en ik voor mij zou het heel erg vinden, indien de min
derheid, die toen tegen dit subsidie was, eens meerderheid
werd in den Raad en in den loop van die 20 jaar zeide: ik
heb niets te maken met dat indertijd genomen besluit en
stem dus dien post kalmpjes af. Het komt mij daarom voor,
dat wij ons niet hebben te verdiepen in de vraag, of het een
schenking of een subsidie of een garantie geweest is en even
min hebben na te gaan, waarvoor het geld noodig was en
waarvoor het gebruikt is. Wij moeten een fatsoenlijk stand
punt innemen: een man een man, een woord een woord.
Vroeger heeft de Raad gezegd: ik geef dat gedurende 15
jaar, en daaraan moeten wij de hand houden, anders zouden
alle subsidiën, die voor langer dan één jaar zijn toegekend,
totaal op losse schroeven komen te staan. Men kan het stand
punt innemen, dat het verkeerd is subsidiën voor langer dan
één jaar toe te kennen, maar het heeft mij getroffen, dat
twee jaar geleden ten aanzien van het subsidie aan de
Pieterskerk geen enkel lid zich tegen het geven van een
subsidie voor 20 jaar heeft verzet. Men kan nu wel zeggen,
dat men zijn opvolgers niet mag binden en dus alleen maar
jaarlijksche subsidiën gegeven moeten worden, maar als de
Raad eenmaal tot subsidieering voor meerdere jaren heeft be
sloten, dap moet dat ook gehandhaafd worden. Het heeft mij
getroffen, dat indertijd de heer den Houter, tegenstander van
dit subsidie, gevraagd heeft, of het wel voorzichtig was den
toekomstigen Gemeenteraad voor zulk een langen tijd te
binden. Dit raadslid achtte dus den Raad gedurende '15 jaar
aan zijn besluit gebonden. En terecht m. i.
Naar mijne meening en ook naar die van de meerderheid
van het College van Burgemeester en Wethouders, is de Raad
dus in deze gebonden door het vroeger genomen besluit.