DONDERDAG 28
OCTOBER 1909.
153
De heer van Hamel M. d. V. Het spijt mij, dat de heer
Vergouwen niet overtuigd is door het antwoord van Burge
meester en Wethouders, die in het verslag hebben gemoti
veerd, waarom zij er prijs op stellen dezen post te houden
op f2000. De directeur van de Kweekschool meent ook, dat
het met het getal kweekelingen dat er dit jaar is en met het
oog op de behoefte van de scholen werkelijk gemotiveerd is
om f 2000 uit te trekken. Wil de heer Vergouwen toch den
post verminderen, dan moet hij dit voor zijne verantwoor
ding nemen, maar ik vind dat in het belang van het onder
wijs niet verantwoord en hoop dus, dat de Raad niet met dit
amendement zal medegaan.
De heer Sijtsma. M. d. V. Aan hetgeen de heer van Hamel
gezegd heeft, wil ik toevoegen, dat al zou men door dezen
post de kweekelingen in Leiden houden, dit thans vooral
toch niet verkeerd is. Want als wij nu sollicitanten oproepen
is het zeer moeilijk een voldoend aantal te krijgen en daarom
is het zeer goed, dat wij kweekelingen in Leiden zelf achter
de hand hebben, die zich een benoeming willen laten welge
vallen. Men zou anders wel eens tot verhooging van salaris
sen moeten overgaan. Als wij geen tijdelijke plaatsing hier
kunnen verschaffen, zouden de hier geslaagden dadelijk naar
buiten gaan en het gevolg zou zijn, dat wij straks de onder
wijzerssalarissen moeten verhoogen om leerkrachten te krijgen.
Maar bovendien bewijzen deze kweekelingen bij ziekte en
ontstentenis goede diensten voor weinig geld.
Daarom zou ik in overweging geven om voor het oogen-
blik althans dit amendement niet aan te nemen. Wanneer
het geld niet noodig is, wordt het immers ook niet uitgege
ven. Al staat het op de begrooting, daarom behoeft het nog
niet te worden gebruikt.
De heer Vergouwen. Ik begrijp echter niet den gedachten-
gang van den heer Sijtsma tegenover mijn amendement.
Door wat minder geld te geven, kan het getal sollicitanten
toch niet vermeerderen of verminderen; dat getal hangt af
van het aantal plaatsen. Wanneer aan ieder kweekeling
f 100 wordt gegeven, blijven er hier te veel hangen. Laat
men evenals in 1908 en 1909 tien kweekelingen behouden,
maar laat de Raad niet de gelegenheid geven, dat er twintig
blijven. Er wordt toch al geklaagd, dat er te veel krachten
bij het onderwijs zijn, die niet de gelegenheid waargenomen
hebben, om naar buiten te gaan en daar ervaring op te doen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Vergouwen wordt in stem
ming gebracht en met 16 tegen 14 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heerenVan der Lip, Roem, Carpentier
Alting, van Hamel, Korevaar, Zwiers, Sijtsma, Fokker, de
Boer, van Gruting, de Vries, Kerstens, Reimeringer, Fockema
Andreae, Hoogenboom en van der Eist.
Vóór stemmen de heerenBosch, van Tol, Briët, Wilde-
boer, Timp, Corts, Aalberse, Meuleman, van Hoeken, A.
Mulder, Bots, Driessen, Vergouwen en P. J. Mulder.
Volgn. 140 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
Beraadslaging over volgn. 141 luidende: vKosten van het
herhalingsonderwijsf 7759"
De Voorzitter. Dit volgnummer moet worden verhoogd
met f 600 voor drie tijdelijke onderwijzers.
De heer Sijtsma. M. d. V. Hetgeen ik nu zeggen wil, heb
ik niet in de secties kunnen zeggen, omdat ik niet wist, dat
het herhalingsonderwijs zoo is vooruit gegaan. Waar dit echter
zoo is, zou ik het wenschelijk achten, dat men dit onderwijs
niet op één school gaf, maar dat men nog een andere school
daarvoor aanwees, bijv. de Plantsoenschool. Het herhalings
onderwijs wordt in de avonduren gegeven. Een jongen nu,
die bijv. in de Hooge Rijndijkstraat woont, moet thans loopen
naar de Mare, dat is voor zoo'n jongen een heele afstand en
een aanleiding tot baldadigheid. Werd het herhalingsonderwijs
ook in de Plantsoenschool gegeven, dan zou dit voor velen
een groot gemak zijn en zou het het schoolbezoek ook be
vorderen. Ben ik wel ingelicht, dan heeft men nu den heer
Gesink ambulant hoofd gemaakt, omdat het aantal klassen
te groot wordt. Ik acht dit absoluut niet noodig, want het
onderwijzend personeel bestaat uit mannen, die al lang onder
wijs hebben gegeven en die deze bijzondere leiding wel kunnen
missen. Wanneer nu het onderwijs werd gesplitst, dan zou
het hoofd van de school ook dienst kunnen blijven doen in
de klasse, en het hoofd van de andere school eveneens, waar
door men dan een onderwijzer uitspaarde.
De beer van Hamel. M. d. V. Wat de heer Sijtsma zegt,
heeft mijn persoonlijke sympathie, maar alles kan niet op
één dag gebeuren. De heer Gesink en ik hebben reeds een
onderhoud daarover gehad, maar dit kan niet dadelijk in
orde gemaakt worden. Daarvoor is eenige voorbereiding
noodig, om een tweede school voor jongens voor herhalings
onderwijs te stichten. Het zal echter bij Burgemeester en
Wethouders een punt van overweging uitmaken. De toevloed
bij het herhalingsonderwijs openbaart zich eerst in het laatst
van Maart of September, dan ziet men eerst hoeveel leer
lingen er komen. Het juiste aantal is eerst, op het laatste
oogenblik bekend en had men er deze leerkrachten niet bij
aangenomen, dan zou men leerlingen hebben gehad zonder
onderwijzers. Het door den heer Sijtsma ter sprake gebrachte,
zal ik intusschen aan het oordeel van Burgemeester en Wet
houders onderwerpen.
De beraadslaging wordt gesloten en volgn. 141, verhoogd
met ƒ600, zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De volgnrs. 142 tot en met 151 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aange
nomen.
Beraadslaging over volgn. 152, luidende: Subsidie aan de
vereeniging Schoolkindervoeding650.'
De Voorzitter. Hierbij komt in behandeling het verzoek van
de vereeniging «Schoolkindervoeding" om een subsidie van
650 uit de gemeentekas te mogen ontvangen.
De heer Briët. Ik heb bezwaar tegen het verleenen van
subsidie aan de vereeniging «Schoolkindervoeding" op ver
schillende gronden, die ik niet zal uiteenzetten, tenzij dat
gewenscht wordt. Nu wil ik echter toch niet voorstellen
(lezen geheelen post te doen vervallen, rnaar wel om hem
met 150 te verminderen. Den geheelen post te laten vervallen
acht ik onbillijk tegenover een vereeniging, die nu eenmaal
dit werk op zich heeft genomen.
De heer van der Lip. M. d. V. Met een enkel woord zou
ik den Raad willen ontraden het amendement van den heer
Briët aan te nemen, voornamelijk,'omdat daarin de gedachte
ligt, om langzamerhand dit subsidie te laten ophouden, en
daar zijn Burgemeester en Wethouders niet voor. In 1902
zijn over dit subsidie uitvoerige debatten in den Raad gehou
den. Toen is 500 toegekend, en deze toelage is toch o. a.
ook door den heer van Kempen warm verdedigd. Twee jaar
geleden is het subsidie verhoogd tot 650, omdat de veree
niging met haar beperkt inkomen niet rond kon komen. Uit
de toen overgelegde stukken is gebleken, dat er veel kinderen
van profiteeren, maar dat met de financiën, waarover de
vereeniging kan beschikken, nog maar een zeer bescheiden
werk kan verricht worden. Is men om principieele redenen
tegen dit subsidie, laat men dan dezen post schrappen, maar
om er ƒ150 af te doen, waar de vereeniging nog maar een zeer
bescheiden uitdeeling kan doen, daar zou ik zeer tegen zijn.
De heer Briët. De heer van der Lip heeft mijn voorstel
alleen bestreden, omdat ik niet ver genoeg gegaan ben; hij
heeft niet gezegd, of hij voor dan wel tegen kindervoeding
op school is. Ik ben begonnen met te zeggen, dat ik geheel
tegen het verleenen van subsidie ben, maar dat ik nu slechts
voorstelde den post met 150 te verminderen, omdat ik het
niet behoorlijk vind, dat dadelijk het geheele subsidie wordt
geweigerd aan eene vereeniging, die tien jaar lang in het
genot daarvan is geweest. Mijn bezwaar tegen schoolkinder
voeding is, dat het niet gebleken is, dat de armenzorg wat
de voeding betreft, tekort schiet, zoodat er geen reden bestaat
om de schoolkinderen in een apart lokaal te voeden. Ik geloof
dat het veel beter is en meer het verantwoordelijkheids
gevoel der ouders verhoogt, wanneer men aan het huisgezin
zelf onderstand geeft. Door de school kindervoeding wordt het
verantwoordelijkheidsgevoel der ouders zeer verminderd. Boven
dien zijn er allerlei bezwaren tegen. Het is nog de groote
vraag, of die voeding wel zoo wordt gewaardeerd, als de
voorstanders het willen doen voorkomen. Ik heb o. a. een
schrijven van het hoofd eener school bij mij, waarin wordt
gezegdin het begin is er veel animo voor, maar later komen
er allerlei bedankjes. Het eene kind is de soep te vet, het
andere lust ze in het geheel niet, het derde lust geen rijst
in de soep, en zoo vermindert de voeding langzamerhand.
Bovendien is er volstrekt geen waarborg, dat werkelijk de
vereeniging voedsel geeft aan degenen, die het beslist noodig
hebben. Dat is een practisch bezwaar, dat evenwel aan het
principieele bezwaar niet afdoet. Ik ben niet overtuigd, dat
werkelijk goed gegeven wordt, omdat de vereeniging zonder
eenig contact is gebleven met vereenigingen tot armenzorg
of andere vereenigingen op dit gebied werkende. Wij weten
toch hoe op congressen van liefdadigheid hierop steeds wordt
aangedrongen, dat er zal worden gezocht naar contact tus-
schen de verschillende vereenigingen, omdat er anders zoo
verbazend veel gegeven wordt aan personen, die dikwerf te
veel krijgen of het niet noodig hebben. En omdat deze veree-