DINSDAG 7 SEPTEMBER 1909. 117 tijd heeft samen gewerkt. Hij kan er beter over oordeelen dan wij, die er buiten staan. Ik geloof dat van anciënniteit hier geen sprake moet zijn; daarvan zou alleen quaestie kunnen zijn, wanneer het ging over twee onderwijzers aan dezelfde school verbonden. De heer Fokker. Uit het debat is nu gebleken, althans het is niet ontkend, dat de Schoolopziener aan een persoon eenigszins ontraden heeft te solliciteeren. Door die inmenging van den Schoolopziener kunnen belangen van personen geschaad zijn, en ik geloof dat het goed is wanneer wij daarmede rekening houden. Het heeft mij getroffen, dat met het gevoelen van een Schoolopziener nu betrekkelijk zoo weinig rekening is gehouden Burgemeester en Wethouders gaan mede met het advies van het hoofd der school. Maar waar straks de heer Sijtsma een ander persoon genoemd heeft, nu verschuilde zich de Wethouder dadelijk achter den Schoolopziener, die in 1907 over dien persoon een minder gunstige opinie heeft gehad. De School opziener in 1907 en 1909 was toch een en dezelfde persoon! De Voorzitter. Ik zal thans in stemming brengen het voorstel van den heer Sijtsma om de behandeling van deze zaak uit te stellen. Het voorstel, in stemming gebracht, wordt met 15 tegen 12 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren Aalberse, van Tol, Bots, Eerstens, Korevaar, P. J Mulder, Meuleman, Bosch, van Hoeken, Ver gouwen, A. Mulder, Briët, Wildeboer, Timp en Hoogenboom. Vóór stemmen de heeren: Sijtsma, Fokker, van Hamel, de Boer, Roem, Reimeringer, Carpentier Alting, Pera, van der Eist, Driessen, van Gruting en Zwiers. (De heeren Corts en van der Lip hadden inmiddels de ver gadering verlaten.) De Voorzitter. Alsnu zal worden overgegaan tot de be noeming. Benoemd wordt met 24 stemmen de heer J. J. van Bostelen Drie briefjes waren in blanco. XI. Benoeming van een onderwijzer met verplichte hoofdakte aan de Jongensschool 2e klasse. (Zie lng. St. No. 226). Wordt met algemeene (26) stemmen benoemd de heer G. L. Hofsteenge. (De heer de Boer had inmiddels de vergadering verlaten.) De Voorzitter. Ik dank de heeren van het stembureau wel zeer voor de genomen moeite. XII. Verzoek van Mej. J. van der Stel om eervol ontslag als 3e onderwijzeres in de handwerken aan de school 4e klasse No. 2. (Zie lng. St. No. 221.) Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming eervol verleend. XIII. Voorstel tot beschikbaarstelling van een bedrag van ƒ9750 voor de oprichting van een gemeentelijke desinfectie- inrichting in een der lokalen van het voormalig Caeciliagasthuis. (Zie lng. St. No. 228.) De heer Bosch. M. d. V. Ik zou u wel willen vragen, of u den Raad niet in overweging zoudt willen geven deze zaak aan te houden tot eene volgende vergadering. En dit niet alleen met het oog op den tijd, maar ook om andere redenen. De toelichting tot de veranderingen die hebben plaats gehad naar aanleiding van de bezwaren, die in 1908 door de heeren Stigter en Roem in den breede zijn ontwik keld, is zeer mager. Er wordt alleen gezegd dat de bezwaren van den heer Roem nu ondervangen zijn en dat de uitgaven daarom nu 2000 hooger zijn. De lezing der stukken in de Leeskamer heeft mij maar weinig licht gegevenik ge loof wel, dat Burgemeester en Wethouders zich ten volle kunnen verantwoorden, maar ik had hunne motieven liever in de stukken gezien. Dau hadden wij kunnen zien, aan welke bezwaren nu is tegemoetgekomen zoowel omtrent de plaats als omtrent de inrichting. Met uitstel bereiken wij een twee ledig doel; ten eerste dat wij nu met het oog op den tijd spoedig kunnen eindigen, en ten tweede dat wij eene vol gende maal beter over het voorstel van Burgemeester en Wethouders kunnen oordeelen. De heer Fokker. M. d. V. Ik ondersteun het voorstel van den heer Bosch. De Voorzitter. Het is voor Burgemeester en Wethouders zeer moeielijk om dit voorstel thans terug te nemen, of met uitstel genoegen te nemen, maar wil de Raad het voor zijne verantwoording nemen, dan moet de Raad zulks weten. Dan is het echter ook te verwachten, dat de Raad wat spoediger bijeen zal worden geroepen dan anders misschien het geval zou zijn geweest. De heer Roem. M. d. V. Het laatste woord van u geeft mij aanleiding mij in het debat te mengen. Had u niet ge sproken van de verantwoordelijkheid van den Raad, dan had ik nu gezwegen; nu moet ik echter een enkel woord zeggen. In de laatste weken is mij dooi' een paar personen gezegd, dat de Raad door Burgemeester en Wethouders aansprake lijk wordt gesteld voor het niet aanwezig zijn van een des infectie inrichting. En in de stukken doen Burgemeester en Wethouders het ook voorkomen, dat het de schuld van den Raad is, dat er nog geen desinfectie-inrichting is. Burgemeester en Wethouders hebben in het najaar van 1907 een voorstel ingediend, dat echter op voorstel van den heer Zaalberg teruggenomen is. Den llden Juni 1908 is deze zaak andermaal in een drieledig voorstel bij den Raad aanhangig gemaakt, te weten a. te besluiten tot de oprichting van een gemeentelijke desinfectie-inrichting b. daarvoor te bestemmen de localiteit in het Caeciliagast huis volgens het daarvoor ontworpen plan; c. vast te stellen den desbetreffenden suppletoiren begrootings- staat, dienst 1908, groot in ontvang en uitgaaf f 7750. En bijna aan het einde der discussie heeft de Burgemeester gezegd »Nu geloof ik, dat, wanneer de Raad zich vereenigt met het eerste punt en niet met het tweede, Burgemeester en Wethouders wel uit de gevoerde discussies de conclusie kunnen trekken, dat naar de meening van den Raad de zaak niet breed genoeg is opgevat, en dan zullen Burge meester en Wethouders zich moeten beijveren om voorstellen bij den Raad in te dienen van breedere strekking." a. werd goedgekeurd, b. afgestemd en c. teruggenomen. Wat hebben nu Burgemeester en Wethouders in dien tusschentijd gedaan? Niets anders als den 16 Juni 1908 een brief' schrijven aan de Commissie voor de lichtfabrieken, waarin zij vragen of daar ook terrein beschikbaar is voor een desinfectie-inrichting. Den 24sten Juni is er bericht te ruggekomen, dat er geen terrein beschikbaar is. maar dat er 3 geschikte stoomketels aanwezig zijn, die wellicht zouden zijn te gebruiken. De schuld ligt dus niet bij den Raad, maar bij Burgemeester en Wethouders, en ik meen te kunnen vragen, waarom Burgemeester en Wethouders zich niet hebben gekweten van de taak hun door den Raad opgedragen. De heer Korevaar. M. d. V. Wanneer ik den heer Roem uitvoerig wilde beantwoorden, dan zou ik geheel op de be handeling van de zaak moeten ingaan, wat ik nu niet wil doen, omdat er een voorstel is om de behandeling uit te stellen. In het kort wil ik dit wel zeggen, dat Burgemeester en Wethouders de verantwoordelijkheid van hun handelwijze op zich nemen. Ik werp ook verre van mij net verwijt tot Burgemeester en Wethouders gericht, dat zij niet actief zijn geweest, tenzij activiteit zoude beteekenen, mede gaan met den heer Roem of met een ander en die opvatting mag men bij niemand onderstellen. De Voorzitter. Ik zal nu in stemming brengen de vraag, of het voorstel thans al dan niet zal behandeld worden. Wie voor dadelijke behandeling is stemt dus tegen. Het voorstel van den heer Bosch in stemming gebracht, wordt aangenomen met 21 tegen 3 stemmen. Vóór stemmen de heerenSijtsma, Aalberse, Fokker, van Tol, Bots, Roem, Reimeringer, P. J. Mulder, Carpentier Alting, Pera, Meuleman, van der Eist, Driessen, van Gruting, Bosch, van Hoeken, Vergouwen, Briët, Zwiers, Timp en Hoogenboom. Tegen stemmen de heeren: Kerstens, Korevaar en van Hamel. (De heeren A. Mulder en Wildeboer hadden de vergadering inmiddels ook verlaten.) XIV. Verdeeling van den Raad in Sectiën. Bij loting worden de Sectiën als volgt samengesteld: Eerste Sectie. Voorzitter, de Wethouder van der Lip; lid van de Commissie van Financiën, de heer Reimeringer; lid van de Commissie van Fabricage, de heer Roem; en verder als leden de heeren: Aalberse, Bots, van Tol, Meuleman, de Boer, Fokker en Hoogenboom. Tweede Sectie. Voorzitter, de Wethouder Kerstens; lid van de Commissie van Financiën, de heer Vergouwenlid van de Commissie van Fabricage, de heer A. Mulder; en verder als leden de heeren: Fockema Andreae, de Vries, Driessen, van der Eist, Zwiers, Briët en van Hoeken. Derde Sectie. Voorzitter, de Wethouder Korevaar. tevens lid van de Commissie van Fabricage; lid van de Commissie van Financiën, de heer Bosch; en verder als leden de heeren: Pera, P. J. Mulder, Sij'tsma, Timp, van Gruting, Corts, Wijde- boer en Carpentier Alting. Niemand verder het woord verlangende, sluit de Voorzitter de Vergadering.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 5