116
DINSDAG 7 SEPTEMBER 1909.
wilden solliciteeren, heeft ontraden, althans in den mond heeft
gegeven, om te solliciteeren, daar hij, Schoolopziener, die toch
volkomen op de hoogte van de zaak was, meende, dat het
hoofd der school vooral zou letten op dienstjaren. En nu
komt het mij, evenals den Schoolopziener, waarschijnlijk voor
dat ook anderen, die anders wel zouden gesolliciteerd hebben,
dit vernemende, zulks niet hebben gedaan. Wanneer zij hadden
kunnen weten op welke wijze de voordracht nu zou worden
ingericht en dat zou worden afgeweken van het principe dat
bij het doen van dergelijke voordrachten steeds heeft voor
gezeten, dan zouden zij allicht wel hebben gesolliciteerd.
Waar dit het geval is, zou ik het voorstel van den heer
Sijtsma zeer willen ondersteunen en ook ernstig in over
weging willen geven deze voordracht terug te nemen. Dan
kan men eene andere voordracht aanbieden, waardoor ook
anderen in de gelegenheid worden gesteld mede te solliciteeren,
zoodat ook hunne belangen worden behartigd, terwijl men
dan tevens eene ruimere keuze heeft.
De heer Zwiers. Evenmin als de beide vorige sprekers
kan ik zeggen, dat ik door deze voordracht en de toelich
ting, die in de Leeskamer heeft gelegen, geheel voldaan of
bevredigd ben. Ik heb mij nl. al meermalen afgevraagd, of
het voor Leiden geen tijd werd, dat er eenige meerdere cen
tralisatie, wat meer eenheid, komt, in de denkbeelden, die
voorzitten bij het doen van voordrachten in zake benoe
mingen bij het onderwijs. Aan het hoofd van elke school
staat een hoofd, die natuurlijk zijn eigen zienswijze heeft,
zijn eigen paedagogische begrippen, zijn eigen oordeel over
onderwijskrachten. Wanneer er nu eene vacature is op
school A bijv., dan zal door het hoofd dier school meer ge
let worden op deze of gene eigenschap, die bij het hoofd
van school B minder in aanmerking komt. En daar nu de
denkbeelden van de hoofden van scholen een overheerschenden
invloed blijken te hebben op de voordrachten, ontstaat daar
door een stelsel van stelselloosheid, een systeem dat geen
systeem is. Ik zou wenschen, dat er van Burgemeester en
Wethouders en meer in het bijzonder van den Wethouder
van onderwijs, méér leidende kracht uitging bij het doen
van de verschillende voordrachten. Ik wil nu niet zeggen,
dat alle voordrachten als twee druppels water op elkander
moeten gelijken, men moet zeker ook ruimte laten voor de
verschillende wenschen der hoofden, maar niet langer moest
worden gezeild in telkens wisselende richtingen, nu eens
naar de gegevens van dit hoofd naar rechts, dan weder naar
de gegevens van een ander hoofd naar links. Er moet meer
systeem aan de voordrachten ten grondslag liggen.
Wat is hier nu het geval Het hoofd van de school wenscht
deze drie personen op de voordracht te hebbende school
opziener wenscht een ander drietal en ik meen dat er ook
onder de overigen nog wel sollicitanten voorkomen, die voor
een betrekking als deze zeer in aanmerking komen. Ik had
gehoopt, dat de Wethouder van Onderwijs nu niet langer
geheel zou zeilen op het kompas van het schoolhoofd, dat
de voordracht eens de sporen zou doen zien van een zelf
standig oordeel. Het schijnt mij werkelijk toe, dat door deze
voordracht de stelselloosheid weer is bevorderd.
Wat het verzoek van den heer Sijtsma betreft, om de
voordracht terug te nemen, ik vrees dat Burgemeester en
Wethouders daartoe niet geneigd zullen zijn. Mij zou inwil
liging van het verzoek zeer aangenaam zijn, want de voor
dracht komt ook mij niet aanbevelenswaardig voor.
De Voorzitter. Om te beginnen met een antwoord aan
den heer Zwiers in hetgeen hij zegt is wel iets waars, al
zou ik niet gaarne onderschrijven al wat hij heeft beweerd.
Dat men moet handelen gelijk gehandeld wordt, is een gevolg
van het stelsel van de wet. De wet zegt, dat wanneer er een
vacature is aan eene school, het bericht wordt ingewonnen
van het hoofd der school, daarna het advies van den School
opziener, en dan wordt de voordracht door Burgemeester en
Wethouders opgemaakt. De heer Zwiers zegt verder, dat de
Wethouder van Onderwijs zich in het bijzonder zoo laat
leiden door de voordracht van de hoofden der scholen. En
dat is ook niet geheel juist. De heer Zwiers weet niet, welke
besprekingen er tusschen den Wethouder en de hoofden der
scholen plaats hebben; hij weet ook niet, dat er soms afwij
kingen van de voordrachten der hoofden voorkomen. Ik zal
geen voorbeelden noemen, maar wanneer hij dit wenscht,
zal ik hem onder vier oogen daarvan wel een voorbeeld
mededeelen, waaruit blijken zal, dat niet altijd rekening wordt
gehouden met de wenschen der Hoofden. Wat nu deze voor
dracht betreft, de heeren hebben uit de stukken gezien hoe
verbazend de opinies over de sollicitanten verschillen, een
verschijnsel dat, zooals bekend is, zich zeer dikwijls voordoet.
De heer Sijtsma zegt, dat de beoordeeling van den School
opziener over een der sollicitanten zoo gunstig is. Ik zou hem
echter uit eene missive van den Schoolopziener van Januari
1907 aan Burgemeester en Wethouders gericht kunnen aan-
toonen, dat hij toen een heel andere opinie is toegedaan
geweest. Dan zegt de heer Sijtsma verder, dat de School
opziener aan drie anderen de voorkeur geeft. Dat is niet
geheel juist. De Schoolopziener gaat voor een groot deel mede
met het bericht van het hoofd der school, dat uitvoerig en
onpartijdig zijne meening gaf, maar hij zou ook in aanmerking
willen brengen een anderen persoon. Wanneer hij nu een
persoon heeft afgeraden te solliciteeren, dan is dat voor zijn
rekening. En dat dientengevolge nog meerderen zijn afgeschrikt
om te solliciteeren, het kan zijn, maar daarmede kunnen wij
geen rekening houden. Wanneer iemand mij vraagt, of hij
kan solliciteeren, dan antwoord ik altijd: ik raad het u niet
af en ik raad het u niet aan; in dit opzicht moet ieder
sollicitant volkomen vrij zijn.
Wat nu ten slotte betreft de vraag van den heer Sijtsma
om deze voordracht terug te nemen, daarvoor gevoel ik niet
veel. Maar misschien zijn er verscheidene heeren, die nog
niet voldoende kennis hebben genomen van de stukken, en
om deze in de gelegenheid te stellen zich een goed oordeel
over deze zaak te vormen door inzage van de stukken, zou
ik er geen bezwaar tegen hebben, om de behandeling van dit
punt uit te stellen tot de volgende vergadering. Wanneer de
overige Wethouders zich hiermede kunnen vereenigen en
de Raad het zou wenschen, dan bestaat bij mij tegen dit
uitstel geen bezwaar.
De heer Sijtsma. M.d. V. Bij dit uitstel kan ik mij voor-
loopig nederleggen.
De heer Fokker, Ik ook.
Eenige Stemmen. Neen, nu liever maar afdoen.
De Voorzitter. De gevoelens schijnen nog al uiteen te
loopen.
De heer Sijtsma. Ik zou den heeren die zoo roepenafdoen
willen vragen, welk bezwaar er tegen is om deze benoeming
een paar weken uit te stellen. Wil men de zaak dan maar
doordrijvén? Wil men dan maar liever andere leden die de
zaak nog niet goed bestudeerd hebben, niet in de gelegenheid
stellen om er meer van te weten Mijnheer de Voorzitter, U hebt
volstrekt niet aangetoond, dat hier het stelsel van anciënniteit
niet toegepast kan worden. Ieder die het lange rapport heeft ge
lezen, weet, dat alle onderwijzers door het hoofd der school
goed worden geacht. Hij zegt wel, dat het onderwijs van
sommige onderwijzers hem minder aanstond dan van andere,
maar dat de resultaten van het onderwijs bij allen goed waren,
en daarop moet men letten. Welnu, wanneer nu de resultaten
van het onderwijs uitnemend waren, waarom moeten dan
menschen, die veel meer dienstjaren hebben, niet op deze
voordracht staan, terwijl zij op vorige voordrachten wel voor
kwamen. Dat is een bewijs van stelselloosheid. De Voorzitter
heeft ook niet geantwoord op mijne opmerking, dat hij als
Wethouder van Onderwijs aan een van die menschen heeft
toegezegd, dat bij een volgende gelegenheid op hem zou
worden gelet. En nu gebeurt het toch niet, omdat het hoofd
der school niet wil, dat die persoon op de voordracht komt.
En daarom geloof ik, dat het goed is, dat wij deze zaak nog
eens onderzoeken. Dat de heer van Wamelen liever een van
zijn eigen school wil hebben, dat is van zijn standpunt be
grijpelijk, maar wij moeten de zaak breeder beschouwen. Ik
wit op de drie voorgedragen personen geen aanmerkingen
maken, integendeel, het zijn flinke onderwijzers, maar in
verband met andere personen, die meer rechten van anciën
niteit kunnen doen gelden, mogen wij deze voordracht zoo
niet laten passeeren. Hoe kan de heer Meuleman dan zeggen
laten wij nu de zaak maar afmaken, waar blijkbaar sommige
leden de stukken niet goed hebben nagegaan. En waar de
Voorzitter zelf tegen uitstel geen bezwaar heeft, laat daar
de Raad althans daartegen geen bezwaar maken.
De Voorzitter. Wat betreft de opmerking van den heer
Sijtsma, dat ik als Wethouder van Onderwijs iemand hij
bedoelde waarschijnlijk den heer Rank de toezegging
zou hebben gedaan, dat hij een volgende maal het eerst in
aanmerking zou komen, ik ben mij niet bewust die belofte
gedaan te hebben. Ik ben trouwens ook niet gewoon derge
lijke beloften te doen, want het is niet altijd gemakkelijk ze
te houden. Men zegt zoo wel eens tegen iemand: uw kansen
schijnen goed, en het kan zijn dat ik zoo iets gezegd heb, maar
dat is nog geen belofte. Bovendien, de Wethouder van Onder
wijs maakt niet alleen de voordracht.
Het zal nu echter het beste zijn, dat de Raad uitmaakt,
of wij al dan niet de benoeming tot eene volgende vergadering
zullen uitstellen.
De heer Meuleman. Wanneer ik thans deze zaak wil afdoen,
dan heb ik daar een bijzondere reden voor. Bij een zaak als
deze geeft voor mij de beoordeeling van het hoofd der school
den doorslag. Die heeft de leiding. En bij eene vacature voor
plaatsvervangend hoofd, kan ik mij zeer goed voorstellen,
dat hij daarvoor gaarne iemand heeft met wien hij eenigen