112 verleent zij, voor zoover dat in hare macht is, vrije door vaart door de slooten, gelegen benoorden de aan te koopen perceelen. Het komt ons voor, dat tegen de aanneming dezer voorwaarden geen bezwaar kan bestaan. Wordt nu tot den aankoop van dit terrein overgegaan, dan zal het tevens wenschelijk zijn dat, evenals tot de tegenwoor dige stalen rechtstreeks van af den Hoogen Rijndijk dooreen verbindingsweg tusschen Hoogen Rijndijk en Utrechtsche Jaagpad toegang wordt verleend, een dergelijke rechtstreek- sche verbindingsweg ook naar de nieuwe terreinen wordt verkregen. Ook daartoe is voor de gemeente de gelegenheid geopend. Ons college heeft namelijk in handen tot den len October a. s. lo. het huis met erf aan het Utrechtsche Jaagpad, kad. be kend onder sectie A. no, 4790, gem. Zoeterwoude, groot 148 c.A. voor de som van f 1600.en 2o. de perceelen gelegen aan den Hoogen Rijndijk, kad. be kend onder Sectie A. nis. 5024 tot en met 5031, gem. Zoeter woude, groot 17 A. en 24 c. A. voor de som van 3700. een en ander op de in de Leeskamer liggende situatietee- kening nader aangegeven. Hierbij verdient opmerking dat de sub. 2o. genoemde per ceelen natuurlijk niet in hun geheel voor den aanleg van den verbindingsweg zullen noodig zijn. Het terrein is echter slechts in zijn geheel te koop en het overblijvende gedeelte zal dus weer door de gemeente als bouwterrein kunnen worden verkocht. Uok de aankoop van deze beide terreinen komt dus alles zins geraden voor. Mitsdien geven wij U in overweging te besluiten: a. tot den aankoop ten behoeve van de gemeente: lo. van de perceelen, kadastraal bekend onder Sectie A nis. 887, 888, 889, 890 en 891, gedeeltelijk, gem. Leiderdorp, groot 3 H.A. 15 A. en 20 c. A., op de overgelegde situatie- teekening nader aangegeven met de letters A. B. C. D. E. F, tegen den prijs van f 43.200.—, en onder de voorwaarden boven vermeld, gelijk die nader zijn omschreven sub. lo, 2o en 3o. van het schrijven van den Directeur der K. N. Grof smederij van 16 October 1907, mede bij de stukken overgelegd 2o. van het perceel, kad. bekend onder Sectie A. no. 4790, gemeente Zoeterwoude, groot 148 c. A., voor de som van f 1600.— 3o. van de perceelen, kad. bekend onder Sectie A. nis. 5024—5031 gem. Zoeterwoude, groot 17 A. en 24 c A. voor de som van 3700. b. tot de vaststelling van den hierbij overgelegden supple- toiren begrootingsstaat, groot met inbegrip van de kosten van overdracht der verschillende perceelen f 49.891. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden, N°. 241. Leiden, 24 September 1909. Het u bekende adres van den eervol ontslagen boomsnoeier W. Mulder, in extenso opgenomen in de handelingen uwer vergadering van 29 Juli 11., om hem alsnog 2U gedeelte van zijn jaarwedde als pensioen toe te kennen, heeft geen ver andering gebracht in onze aanvankelijke meening, dat het aan W. Mulder toekomende pensioen naar het aantal zijner dienstjaren behoort te worden berekend. Immers de beide stadsgeneesheeren, die reeds vroeger als hunne uitdrukkelijke meening hadden te kennen gegeven, dat het bepaalde sub. litt. d van art. 2 der pensioen verorde ning niet op Mulder toepasselijk kan worden geacht, hebben na een hernieuwd onderzoek, ruim 3 maanden later, zoo mogelijk met nog meer nadruk dat oordeel bevestigd. Zij wijzen er op dat het gebrek, waardoor Mulder voor de verdere waarneming zijner betrekking ongeschikt is geworden, geen gevolg is van de uitoefening van zijn dienst, en dat er dus ook geen termen bestaan om hem pensioen te verleenen, op grond van gebreken in en door den dienst verkregen. Wij geven U mitsdien in overweging afwijzend op het verzoek van W. Mulder te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 242. Leiden, 24 September 1909. In overleg met den Arrondissements-Schoolopziener, na ingewonnen bericht van het Hoofd der school, hebben wij de eer U de volgende voordracht aan te bieden voor de benoe ming van eene 3e onderwijzeres in de handwerken aan de openbare lagere school der 4e klasse No. 2, ter vervulling van de vacature welke zal ontstaan door het met ingang van 1 October a.s. verleend eervol ontslag aan Mej. J. van der Stel: 1°. Mej. S. M. VAN DEN AMEELE, 4e onderwijzeres in de handwerken aan de openbare school der 4e klasse No. I; 2°. Mej. A. WASS1NK, 4e onderwijzeres in de handwerken aan de openbare school der 3e klasse No. 7 3°. Mej. D. MECHELSE, 4e onderwijzeres in de hand werken aan de openbare school der 3e klasse No. 1. Onder mededeeling, dat het advies van den Arrondissements- Schoolopziener en het bericht van het Hoofd der school in de Leeskamer ter inzage liggen verzoeken wij U thans tot de benoeming over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 243. Leiden, 24 September 1909. Nevensgaand adres van den gymnastiekleeraar Bader sloot eenigen twijfel omtrent de strekking van het daarin vervatte verzoek niet uit. Immers de heer Bader vraagt daarin zijn eervol ontslag op grond van lichaamsgebreken, in en door den dienst verkregen. De mogelijkheid bestond dus dat de heer Bader alleen ontslag vroeg voor het geval hem het volle pensioen, op grond van ongeschiktheid voor zijn betrekking ten gevolge van de uitoefening van zijn dienst, zou kunnen worden verleend. Wij vroegen daarom den heer Bader zijn bedoeling nader te willen toelichten en hij verklaarde ons, een verklaring die schrif telijk in zijn in de Leeskamer liggend schrijven van 20 dezer wordt bevestigd, dat het zijn bedoeling is in ieder geval uit zijn betrekking te worden ontslagen, onathankelijk van het bedrag, dat hem als pensioen zal worden toegekend. Eventu- eele moeilijkheden, welke zich later zouden kunnen voor doen, wanneer dan blijken mocht, dat hem geen vol pensioen kan worden toegekend, zijn dus hiermeê uitgesloten. Onder verwijzing naar de door de verschillende authoriteiten uitgebrachte adviezen, geven wij u mitsdien in overweging aan den heer C. A. Bader op zijn verzoek met ingang van 1 October a.s. eervol ontslag te verleenen uit zijn betrekking van leeraar in de gymnastiek aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens en aan de lagere scholen. Wij kunnen hieraan toevoegen, dat de heer Bader zich bereid verklaard heeft, om ook na zijn ontslag zijn lessen op den ouden voet te blijven geven, tot tijd en wijle zijn opvolger zal zijn in functie getreden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. 's-Gravenhage 13 Sept. 1909. In antwoord op Uw schrijven, hiernevens vermeld, heb ik de eer U te berichten, dat er bij mij geen bezwaar tegen bestaat, dat aan den heer C. A. Bader, met ingang van 4 October a.s., een eervol ontslag worde verleend, op zijn ver zoek, en om redenen van gezondheid, zoodat ik meen Uw College in overweging te mogen geven op het verzoek gunstig te beschikken. De vraag van den heer Bader maant echter tot eenige voorzichtigheid, omdat nog blijken moet of de heer Bader »in en door den dienst" zijne lichaamsgebreken heeft verkregen. Het is daarom, dat ik Uw College in overweging geef eerst te bevorderen dat de heer Bader geneeskundig onderzocht worde. Wellicht is het noodig hem eerst verlof toe te staan om zijne lessen door een bevoegd persoon te doen waarnemen, De Inspecteur van het M. Onderwijs, J. Campert. Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden. Leiden 9 September 1909. Naar aanleiding van het in onze handen gestelde verzoek van den heer C. A. Bader, leeraar in de gymnastiek aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens alhier, om ontslag uit zijne betrekking tegen 1 October a.s, hebben wij de eer U te adviseeren hem het ontslag tegen dien datum eervol te willen verleenen. De Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs, P. Zeeman Gz., Voorzitter. H. M. A. Coebergh, Secretaris. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders te Leiden. Oosterbeek, 22 Juli 1909. Naar aanleiding van Uw verzoek om te willen dienen van bericht en raad in zake de aanvraag van den Heer C. A. Bader, Leeraar in de Gymnastiek aan de Hoogere

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 6