DONDERDAG 29 JULI 1909.
105
de oorzaak is van deze aandoening aan-de handen, dan kan
niemand uitmaken of het gebrek in en door den dienst is
ontstaanen om den man daarvan niet het slachtoffer te
laten worden, zou ik er voor zijn hem een tegemoetkoming
te geven. Echter vind ik het door den heer Reimeringer
voorgestelde bedrag te hoog, maar daarover behoeft nu niet
getwist te worden. Eerst moeten wij in beginsel uitmaken
of hem eenige vergoeding gegeven zal worden.
De heer Meuleman. M. d. V. Ik zou over deze kwestie
ook een enkel woord willen zeggen. En dan wijs ik er aller
eerst op dat de deskundigen van de gemeente en de particu
liere geneesheeren van Koster in één punt overeenstemmen,
n.l. wat betreft de diagnose. Zij zijn het er over eens dat de
man lijdende is aan een organisch gebrek aan zijne handen
doch de moeilijkheid is, dat de oorzaak van dit lijden in het
duister ligt. Slaat men dit onderwerp na in de handboeken
over chirurgie dan ziet men dat de meerderheid aanneemt,
dat. zwaar werk niet als de oorzaak van deze ziekte kan
worden aangenomen, omdat zij dan veel meer zou moeten
voorkomen. In een van de beste handboeken verklaart de
schrijver over dit onderwerp, een hoogleeraar te Leipzig, dat
hij slechts 16 gevallen van deze ziekte heeft gezien, waarvan
nog een groot deel bij personen die niet behoorden tot den
werkenden stand, Het is dus de, vrij algemeene opinie, dat
iets anders dan handenarbeid van deze ziekte de oorzaak
moet zijn.
Nu iets over hetgeen de heer Fokker gezegd heeft. Deze
heeft zich boos gemaakt op Burgemeester en Wethouders,
en had niets liever gezien dan dat zijne motie ter ver
nietiging ware voorgedragen aan de Kroon. Ik ben geen
jurist, maar het komt mij als gewoon mensch voor, dat
Burgemeester en Wethouders zich belachelijk zouden gemaakt
hebben, indien zij eene motie, waarbij zij worden uitgenoodigd
iets te doen, ter vernietiging voordroegen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik .zal niet op de medische
zijde van deze zaak ingaan, maar ik wil toch even opmerken,
dat als men over het algemeen van oordeel is, dht deze ziekte
niet het gevolg is van zwaar werk, dit nog niet bewijst, dat
ook in dit geval het werk niet de oorzaak van de ziekte kan
zijn. Want zwaar werk en zwaar werk zijn twee. Deze man
had niet zulk zwaar werk, maar hij heeft veel gedragen, veel
zware emmers kolen, en dus is het best mogelijk dat in dit
geval het werk van invloed is geweest op het ontstaan dei-
ziekte. Men mag niet zeggenomdat deze ziekte over het
algemeen niet door zwaar werk schijnt te worden veroorzaakt,
heeft ook in dit geval het werk deze ziekte niet doen ont
staan. Hij heeft eigenaardig werk met de handen gehad en
de heer Pera, die den vorigen keer een vrij pertinente ver
klaring deed, krijgt, nu min of meer gelijk.
De Voorzitter. Ik wensch met een enkel woord uiteen te
zetten het standpunt, dat door Burgemeester en Wethouders
wordt ingenomen. De heer Fcrkker heeft Burgemeester en
Wethouders verweten, dat zij geen rekening hebben gehouden
met het votum van den Raad, maar Burgemeester en Wet
houders hebben in de allereerste plaats rekening te houden
met de verordening, waarmede de Raad ook rekening houden
moet. De Voorzitter heeft reeds in de vergadering van 24
Juni laten doorschemeren, dat, hoe de motie ook luiden zou
en of deze aangenomen dan wel verworpen zou worden, aan
Burgemeester en Wethouders zou staan het uitvoeren van
de verordening. Burgemeester en Wethouders hebben de ver
ordening gehandhaafd, maar hebben deze tegemoetkomende
houding aangenomen, dat zij aan de geneesheeren hebben
gevraagd den heer Koster nog eens te onderzoeken en daar
omtrent rapport uit te brengen, waarna Burgemeester en
Wethouders zouden kunnen nagaan of dit rapport hen ook
tot een andere conclusie zou kunnen leiden. Nu zeggen de
geneesheeren, dat de oorzaak van de ziekte in het duister
ligt Maar de verordening eischt een pertinente verklaring,
dat de ziekte is ontstaan in en door den dienst. Dat nu
kunnen de geneesheeren niet verklarenintegendeel, zij zeggen
uitdrukkelijk dat zij van oordeel zijn dat de aandoening aan
de handen, waaraan de concierge lijdende is, »niet in en
door den dienst is ontstaan."
Is de Raad nu van oordeel dat de verklaring van de des
kundigen een andere conclusie wettigt, dan is hij* volkomen
bevoegd om te handelen even als de rechter. De rechter kan
zich ook laten voorlichten door deskundigen en kan zich dan
al of niet met die voorlichting vereenigen. De Raad kan dus
van meening zijn, dat de ongeschiktheid van den heer Koster
toch wel het gevolg is van den door hem verrichten arbeid.
Maar dan moet de Raad dit pok uitspreken. De Raad kan
echter niet zeggenwij zullen een andere wijze van proce-
deeren volgen en wij wenschen een ander onderzoek.
Het komt mij intusschen voor, dat de Raad goed zal doen
door. niet met het voorstel, van den heer Reimeringer mede
te gaan, en het praeadvies van Burgemeester, en Wethouders
aan te nemen.
De heer Fokker. M. d. V. Naar aanleiding van het door
den heer Meuleman gesprokene wil ik beginnen met te zeggen,
dat ik mij niet boos heb gemaakt. Ik weet niet of Dr. Meuleman
mij ooit boos heeft gezien, maar dan ben ik heusch heel
anders, mijnheer de Voorzitter.
Waar de heer Meuleman meent dat Burgemeester en Wet
houders zich belachelijk zouden hebben gemaakt, indien zij
de motie ter vernietiging hadden voorgedragen, meen ik dat
hij daardoor het bewijs levert van hetgeen hij zelf zeide nl.
geen jurist te zijn. Want elke motie is toch ook een raads
besluit en kan dus worden vernietigd. Het is in deze alleen
de vraag of zij daarvoor van genoegzaam gewicht is. Dat
alleen moet den doorslag geven en het dwaze van het ter
vernietiging voordragen van een motie kan ik dus niet inzien.
De Voorzitter heeft ook gezegd, dat Burgemeester en Wet
houders allereerst hebben rekening te houden met de veror
dening, en dat de Burgemeester dit reeds in de vorige ver
gadering heeft laten doorschemeren. Maar niettegenstaande
de Raad dat heeft gehoord, want 't was meer dan Maten
doorschemeren*' mijnheer de Voorzitter, heeft de Raad zich
toch beslist uitgesproken en nu meen ik dat het van meer
deferentie jegens den Raad had getuigd, indien Burgemeester
en Wethouders 's Raads besluit ^hadden uitgevoerd. Burge
meester en Wethouders hebben rekening te houden met de ver-
ordening, dat is juist, maar de interpretatie van de verordening
was niet meer in handen van Burgemeester en Wethouders,
maar van den Raad. De Raad heeft de verordening zoo uit-
-gelegd, dat de Raad heeft te beslissen of al of niet een hoo-
ger pensioen zal worden toegekend; den Raad was geen
modus procedendi voorgeschrevenhij meende die dus zelf
te mogen aanwijzen en ik geloof terecht; de Raad staat toch
boven Burgemeester en Wethouders en is de eerste autoriteit,
hoofd van de gemeente en staat boven zijn eigen verorde
ningen.
Nu had de Raad uitgemaakt, dat te zijner vóórlichting
andere deskundigen gewenscht waren. De Raad heeft echter
de behoeming van die deskundigen willen overlaten aan
Burgemeester en Wethouders, en nu meen ik dat het niet
aangaat dat Burgemeester en Wethouders, waar de Raad de
verordening heeft uitgelegd op zijne wijze, de verordening op
hunne wijze uitleggen en dan het raadsbesluit niet uitvoeren.
Ik zal straks gaarne van den heer Kerstens, die het blijkens
zijn hoofdschudden niet met mij eens schijnt te zijn, eens
juridische argumenten tegen mijn betoog hooren.
U hebt gezegd, mijnheer de Voorzitter, dat de Raad hier
als rechter zit en zich düs ook door deskundigen mag doen
voorlichten. Maar een rechter benoemt zelf zijn deskundigen
en hier moet de Raad besluiten op een rapport van de des
kundigen, die Burgemeester en Wethouders zoo goed zijn
den Raad voor te zetten. Dat is juist het groote verschil. De
Raad wil evenals een rechter oordeelen op grond van de
adviezen van zijn eigen deskundigen, terwijl Burgemeester en
Wethouders hem willen laten oordeelen op grond van de
adviezen van de deskundigen van Burgemeester en Wethou
ders. Ik ben dus niet overtuigd van de juistheid van het
standpunt van Burgemeester en Wethouders en zou 'het, om
het volle licht in deze te laten schijnen, op prijs stellen,
indien straks door den Raad een of twee deskundigen wer
den benoemd om den Raad nader voor te lichten. De beslis
sing op het verzoek van den heer Koster zou dan intusschen
moeten worden aangehouden*.
De Voorzitter. De Fokker had gewenscht, dat het raads
besluit ter vernietiging was voorgedragen, maar men kan
toch moeilijk een »uitnoodiging" ter vernietiging voordragen.
Het geldt hier een besluit waarbij Burgemeester en Wet
houders worden «uitgenoodigd" iets te doen en zulk een
suitnoodiging" kan toch moeilijk ter vernietiging voorge
dragen gorden. Men kan aan zulk eèn uitnoodiging al of
niet gevolg geven, maar men kan haar dunkt mij niet ter
vernietiging voordragen.
Nu stelt dë heer Reimeringer voor, den man een toelage
te geven van 178 gulden, maar ik behoef zeker niet te zeggen
dat dit een zeer bedenkelijk precedent zou zijn. De Raad heeft
een pensioenverordening gemaakt juist om van al die gratir
treaties en bijzondere gunsten af te zijn en het zou dus ab
normaal zijn hier een toeslag te geven van 178 gulden. Dan
zou het nog beter zijn om aan te nemen, dat de betrokkene
het recht heeft gepensioneerd te worden wegens in en door
den dienst verkregen gebreken'. Het voorstel van den heer
Reimeringer kan men alleen dan aannemen, wanneer men
zich plaatst op het standpunt, dat het advies van de des
kundigen wèl aanleiding kan geven om aan te nemen, dat het
gebrek van den betrokkene in en door den dienst is ontstaan.
De heer Fokker. M. .d V. Ik heb thans de eer het volgende
voorstel in te dienen
»De Raad besluit uit te noodigen de heeren Prof. Dr. W.
Nolen en Prof. Dr. J. A. Korte weg om den Raad voor te lichten