DONDERDAG 15 JULI 1909. 95 meester en Wethouders hem allicht vóór zullen zijn, want ook wij willen te zijner tijd den weg van rechte bewandelen. De. Raad kan dan beslissen of aan het leven van Musis een einde zal worden gemaakt. Maar op het oogenblik is tiet inslaan van dien weg niet van profijt voor het doel, dat wij nu willen bereiken, namelijk een feestterrein dat binnen korten tijd beschikbaar is. Burgemeester en Wethouders zijn het volkomen eens met die leden van den Raad, die opzien tegen de uitgave der ophooging, en zij willen ook voor niemand onderdoen in het behartigen van de belangen der gemeente, waar dat géldt het betrachten van de vereischte zuinigheid. Maar aan den anderen kant moet men niet uit het oog ver liezen, dat de Universiteit een van de hoofdbronnen van bestaan is van de gemeente. De drie voorname bronnen van bestaan hier zijn de industrie, de Universiteit en het markt wezen. De heer Sijtsma heeft er reeds op gewezen, dat wij hier te doen hebben met een uitgaaf voor eens, en dan vraag ik, of de gemeente met het oog op de voordeelén, die men in de stad heeft van de studenten, leden van het corps, die bijna alle hier wonen, verantwoord is door 'het niet doen van deze uitgaaf, en daardoor het totstandkomen van de lustrum feesten in 1910 in de waagschaal stellen. De heer van Hamel zegt, dat hij wel wat over heeft voor het studentencorps, maar, in verband met wat hij nu wensqht, lijkt mij dit een protestatio actui contraria, want wat hij. wil kan niet leiden tot het doel en zou het houden der lustrumfeesten zelfs wellicht dn de waagschaal stellen. Nu een woord over de geschiktheid van het terrein van Musis als feestterrein. En dan geef ik den heer van -der Eist toe, dat dit terrein, al konden wij er over beschikken,, niet bijzonder geschikt is. Ik zal niet zeggen, dat het absoluut ongeschikt is, maar wel, dat het niet bijzonder geschikt is. Want de heeren moeten niet gering denken over hetgeen zou moeten gebeuren om het eenigszins geschikt te maken. Al laat men de houten tent staan, dan moet men er toch een andere tent zetten van de afmetingen, welke door den heer van der Eist zijn genoemd en daarvoor moeten 100 boomen vallen. Is dat nu niet een soort vandalisme, alleen om een feestterrein te "krijgen, waarvan de geschiktheid dan nog zeer problematiek is? Ook leent zich de lahgwerpige vorm van het terrein slecht voor feestterreinmen heeft er geen gelegenheid voor opritten en men zal dus bij ongunstig weer naar den ingang der zaal door den modder moeten loopen. Ook krijgt men daar een leelijke kale plek door het vallen van al die boomen. Daarom staat het nog lang niet vast, dat Musis een geschikt en gewild terrein is en zelfs als men het kon krijgen, zou men nog moeten dubieeren, of men het wel zou nemen. In het financieel belang der gemeente zou men dan geneigd zijn het te aanvaarden, maar het terrein zou toch minder geschikt zijn. Naar aanleiding van hetgeen de heer van Hamel over het terrein van Musis in het midden heeft gebracht, moest dit worden gememoreerd. En, wat de rechtskwestie betreft, hetgeen door den heer Fockema Andreae daaromtrent in het midden is gebracht en ook reeds in de-stukken gezegd werd, is vol komen juist. Zelfs, indien de Raad kon besluiten om binnen zeer korten termijn aan de vereeniging Musis Sacrum het gebruik van haar terrein op te zeggen, zou dat toch niet tot het beoogde doel. kunnen leiden, want waarschijnlijk zou daarvan een rechtszaak het gevolg zijn, welke ons zou ophouden, totdat de gelegenheid om van dat terrein voor de lustrum feesten gebruik te maken, voorbij was. Thans iets over hetgeen de heer Wildeboer aan zijn voorstel heeft toegevoegd. De heer Sijtsma heeft reeds doen opmerken, dat daardoor slechts' een kleine bezuiniging zou worden ver kregen. Ik meen mij daarbij te kunnen aansluiten. Dat denk beeld geeft wel eenige besparing, maar als men te rade gaat met de omstandigheid, dat men met een uitgave voor eens te doen heeft en dat alle kans bestaat, dat de ophooging een waardevermeerdering van het terrein ten gevolge zal hebben, geloof ik, dat het financieel bezwaar per slot van rekening niet zóo zwaar zal wegen, dat de heer Wildeboer ten slotte zijn stem niet aan het voorstel van de meerderheid van Bur gemeester en Wethouders zal kunnen schenken. De heer Roem heeft de vraag gesteld, of het Studentencorps over een eventueele aanwijzing van het terrein van Musis als feestterrein geraadpleegd is Ik kan daarop antwoorden, dat de abactis een brief heeft geschreven, waarin hij aantoont, dat, als men op het voorstel van het corps ingaat en de feesttent tijdelijk op dat terrein plaatst, de sociëteit Musis Sacrum dit niet wil, omdat die de tent wil laten staan, waar door het Studentencorps niet geholpen is en dat corps zich dus onmogelijk met dat voorstel kan vereenigen. Tot dusverre is nog geen rekening gehouden met het denk beeld van den heer van Hamel, om het terrein in zijn geheel te zijner beschikking" te trachten te krijgen en daaromtrent be staat dan ook geen uitspraak vati het Studentencorps, maar ik meen, dat hetgeen ik heb aaugevoerd voldoende is om aan de meerderheid van den Raad de overtuiging te schenken, dat dat terrein minder geschikt is voor feestterrein, en althans niet in tijds beschikbaar. Ik dank de> heeren, die het voorstel van Burgemeester en Wethouders hebben verdedigd, zeer voor hun steun en beveel dat voorstel nogmaals in het welwillend oordeel van den Raad aan. De heer Korevaar. M. d. V. Ik wil niet geacht worden te onderschrijven het oordeel van hen, die het terrein van Musis Sacrum ongeschikt vinden voor feestterrein. Ik ben dat met die heeren absoluut oneens. Als wij in het bezit worden ge steld, ook van de tegenwoordige oude tent, is van dat terrein een uitstekend feestterrein te maken, zonder dat belangrijke geldelijke of andere offers worden gebracht. Ik zal over dit punt niet in bijzonderheden treden, omdat ik de discussie niet wil rekken, maar mij bepalen tot de verklaring, dat ik voor het voorstel van de meerderheid van Burgemeester en Wethou ders zal stemmen om de eenvoudige reden, dat wij het ter rein van Musis toch niet krijgen. De Directeur der Gemeentewerken tracht zeer uitvoerig aan te toonen, dat de ophooging van het land aan den ZoeterwoudsChen Singel een waardevermeerdering zal medebrengen, maar ik acht geen een van de argumenten, welke hij aanvoert, steek houdend. Wel ben ik het eens met hetgeen gij, mijnheer de Voor zitter, aan het slot van uwe beschouwingen over dit punt hebt gezegd, n.l., dat, zoolang niet vaststaat, voor welk doel wij dat terrein zullen bestemmen, nog niet is uit te maken, of dat land door de ophooging in waarde zal stijgen dan wel dalen. Dat de waarde zal vermeerderen staat voor mij niet vast en ik geloof eer het tegendeel, maar, zooals ik reeds in den aanvang zeide, ga ik met het voorstel van Burgemeester en Wethouders mede, omdat wij het terrein van Musis toch niet krijgen. Ik wensch nu nog een antwoord te geven aan den heer Hartevelt, die een teer punt heeft aangeroerd, waarover ik reeds meermalen in het College van Burgemeester en Wet houders heb gesproken. Die geachte spreker schijnt een grond bedrijf op touw te willen zetten. Als hij daaromtrent nadere voorstellen wil doen, zal hij mij bij een onderzoek naar de wenschelijkheid van invoering alhier aan zijn zijde vinden, maar om dat zoo ter loops in te voeren bij een denkbeeldige grondwaardeverhooging van ƒ6500 vind ik gevaarlijk. Die zaak moet principieel bekeken worden. De heer Pera. M. d. V. U hebt gezegd, dat mijn woorden u verbijsterd hebben, maar ik heb dat zoo begrepen, dat uw redeneering zoo mogelijk moest dienen om mij te verbijsteren. Wat het zakelijk betoog van u aangaat, dat was tamelijk met elkander in strijd. In de eerste plaats heette het, dat .het ophoogen van het zand, geheel en al zou zijn in het voordeel van het land, maar toen u sprak tegen den heer Hartevelt kwam het precies andersom uit, dus wat het zal zijn is ook volgens u nog geheel onzeker. Nu begrijp ik niet, waarom met zooveel nadruk gesproken wordt over de latere bestemming van het land, alsof er in dat opzicht reeds iets bepaald was. Wanneer door den Raad .vastgesteld was, dat een stuk land opgehoogd zoo worden voor zeker doel, en dit opgehoogde land dan ook gebruikt kon worden voor de studentenfeesten, dan was het wat anders. Maar wat. met het land in de toe komst zal geschieden, ligt geheel in het duister. Voor mij staat het vast, dat de gemeente recht heeft op het gebied, dat Musi's in gebruik heèft en dat de gemeente recht heeft daar direct 'over te beschikken. Dat het terrein van Musis wel geschikt is mag als vast staande aangenomen worden, zoodat ik meen, dat het voor ons de aangewezen weg is het voorstel van Burgemeester en Wethouders af te stemmen, om ons dan op de door mij voorgestelde wijze van de noodige gelegenheid te voorzien. Hoewel in 't algemeen een groot vijand van rechters, ben ik in dit gevat ook niet bang voor een proces. De heer Fokker. M. d. V. Ik wensch in het kort aan te geven, waarom ik ten slotte zal stemmen voor de conclusie van de meerderheid van Burgemeester en Wethouders. Ik meen, dat wij als gemeentebestuur van Leiden den studenten een feestterrein moeten bezorgen, immers wanneer wij er niet voor zorgen, dat de studenten een behoorlijk feestterrein heb ben, zou het wel eens kunneta blijken, dat wij in de toekomst de gemeente een grooter nadeel berokkenen dan de 6500, die wij nu moeten uitgevenhet zou wel kunnen blijken, dat wij dan de kip met de gouden eieren zouden geslacht hebben of beter niet behoorlijk verzorgd hadden. Al zie ik dus wel bezwaar in de uitgaaf, en al vind ik het niet prettig, dat wij geen terrein hebben, dat wij zonder groote financieele offers kunnen aanbieden, ik geef toch door' de noodzakelijkheid ge drongen mijn stem aan het voorstel van de meerderheid van Burgemeester en Wethouders Ik hoor met genoegen, dat de meerderheid van Burgemeester en Wethouders overtuigd is van het gelijk van de gemeente tegenover Musis, hetgeen in de Ingekomen Stukken in het midden is gelaten ik meen óók,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 9