DODNERDAG 15 JULI 1909. 99 Ten slotte zeggen Burgemeester en Wethouders dat het onder wijs er niet mee zal worden gediend. Ik heb reeds gezegd, dat ver schillende vereenigingen van groepen van personen, die het onder wijs kennen en beoefenen, er anders over denken, maar ik meen, dat Burgemeester en Wethouders ook in tegenspraak komen met de aanschrijving aan de hoofden, waarin wordt uitgesproken de wenschelijkheid,datzij minstens tweemaal per jaar een schoolver gadering moeten beleggen. Of dit nu een gereglementeerde ver gadering is of niet, doet minder ter zake. Burgemeester en Wet houders erken rieri hiermede,dat het wel nuttig is, dat ook de onder wijzers over schoolzaken meespreken en beraadslagen in een door Burgemeester en Wethouders begeerde vergadering met het hoofd zelf. Maar nu kan een hoofd der school ten aanzien van de op zulk een vergadering uitgesproken wepschen doen wat hij wil; acht hij ze niet goed, dan laat hij ze onuit gevoerd. Bovendien, als de onderwijzers voor een school vergadering worden opgeroepen, zonder dat zij weten, waarom het gaat hetgeen, naar ik hoorde, nog al eens het geval is zoodat zij onvoorbereid voor zaken komen te staan, beteekent zulk een vergadering niet veel. Per slot van reke ning zullen de onderwijzers dan wegblijven en terecht. Sommige hoofden van scholen beschouwen, naar ik hoorde, deze schoolvergaderingen als een soort cursus, waar zij den onderwijzers les geven. Op zich zelf kan dat zeer goed zijn, maar daarvoor is de schoolvergadering niet. Men tast in het duister omtrent de vraag, wat Burgemeester en Wethouders met die schoolvergaderingen beoogen, want zij laten de geheele regeling aan de hoofden van scholen over. Indien men de zaak reglementeert, weet men, welke verplichtingen de hoofden en de onderwijzers hebben en dan kan er uit die schoolvergaderingen iets goeds voor het onder wijs voortvloeien. Ik zal enkele onderwerpen noemen, welke geschikt zijn om op zulk een schoolvergadering te worden besproken: het leerplan, een zaak, welke alle onderwijzers aangaat, en waar over zij hun zienswijze hebben en kunnen oordeelenverder het overgaan van de leerlingen, bij de beoordeeling waarvan de onderwijzers elkander kunnen helpen, omdat zij allen in zeker stadium van ontwikkeling de leerlingen kennen; en in de derde plaats het invoeren van nieuwe methoden. Wil men echter al die dingen mét vrucht behandelen, dan moet er in die vergaderingen éénheid zijn, dan moet men weten, welke beteekenis de samensprekingen en de conclusien hebben en deze kan niet anders verkregen worden dan door reglementeering. Ik zou daarom willen aanraden niet in te gaan op het voorstel van Burgemeester en Wethouders, die zich hebben laten voorlichten door de Schoolcommissie, die de zaak te donke/' inziet, als zij vreest, dat die gereglementeerde school vergaderingen een verkeerden invloed zullen uitoefenen en zich op het standpunt stelt, dat in deze twee machten tegenover elkander staan, hetgeen volstrekt het geval niet is. Juist door op deze wijze aan de klasse-onderwijzers niet meer rechten maar meer wkarde toe te kennen, zal men den goeden geest in de school bevorderen. Gezien hetgeen op dit gebied reeds in verschillende gemeenten van otrs land bestaat en in aanmerking genomen, dat verschillende onderwijzers- vereenigingen, wier leden mannen van het vak zijn, zich vóór de gereglementeerde schoolvergaderingen hebben uitge sproken, meen ik, dat wij ons niet door een praeadvies van Burgemeester en Wethouders, dat eigenlijk een praeadvies der Schoolcommissie is, moeten laten leiden. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik zal niet uitweiden over het nut van schoolvergaderingen of iets van dien aard, maar ik wil op het volgende wijzen. In het praeadvies van Burge meester en Wethouders is er niet voldoende aandacht gewijd aan dit feit, dat er sinds enkele jaren in de verhouding van de bevoegden en de onbevoegden om denzelfden term te gebruiken, die in de adressen en in het praeadvies van Burgemeester en Wethouders voorkomt een verandering is gekomen. Daarmede dient rekening gehouden te worden, hetgeen eenigermate is geschied, toen Burgemeester en Wet houders aan de hoofdenvan scholen voorschreven schoolver gaderingen te houden, maar toch niet in voldoende mate. Ik ga niet geheel mede met de strekking van het inge komen adres. Het is duidelijk, dat het, indien de wet niet tusschen beide stond, aan het einde der verlangens op dit ge bied zou liggen, om het hoofdschap geheel te doen vervallen en daarvoor een vergadering van het personeel in de plaats te stellen. In die richting ga ik niet mede, maai' dat neemt niet weg, dat wij met de gewijzigde toestanden rekening moeten houden. Het komt wel voor, dat aan het hoofd eener school iemand staat, die blijkt niet de rechte man op de rechte plaats te zijn; in dat geval zijn het vaak de onder wijzers, die door onderlinge besprekingen de school in de hoogte moeten houden. Er komt nog iets bij. Er zijn onderwijzers, die juist in vergaderingen als de voorgestelde wel degelijk in het belang van de school in het algemeen werkzaam kunnen zijn. Ik zal niet verder op de zaak ingaan, maar toch wil. ik nog wijzen op een groote leemte in destukken, welke ter im- zage hebben gelegen. Ik althans heb niet gevonden wat ik verlangde. Jn het adres ook de heer Sijtsma heeft het gereleveerd is er op gewezen, dat in verschillende gemeenten al eerr dergelijk reglement bestaat. Of men daar precies het reglement van Purmerend heeft gevolgd is mij niet bekend, en nu had ik verwacht, dat bij de stukken althans eenige gegevens zouden liggen omtrent de werking van zulk een reglement in enkele steden. Wij hebben gezien, dat er zulke reglementen zijn in Delft, Hoorn, Dordrecht, Zaandam, Winschoten, enz. en nu had ik gedacht dat er een onderzoek zou ingesteld zijn, naar de werking van de reglementen in die plaatsen; maar ik heb bemerkt, dat alleen Amsterdam is geraad pleegd, en dat daar het resultaat was, dat de invloed van den klasseonderwijzer op de school niet zeer merkbaar was. Maar daarover gaat het niet; men kan dien invloed niet direct onder woorden brengen. En omdat ik deze zaak de moeite waard vind van nadere overweging en omdat die ver schillende gegevens ontbreken, zou ik willen voorstellen deze zaak nu verder te laten rusten en haar een volgenden keer verder te behandelen na uit andere plaatsen bericht te hebben ingewonnen. Dan kunnen wij de werking van zulk een regle ment beter beoordeelen. De Voorzitter. U doet dus het voorstel om de zaak aan te houden, totdat de werking van de verschillende regle menten elders zal zijn nagegaan en die stukken ter visie hebben gelegen. Ik gevoel daarvoor niet veel, want wij hebben hier in de gemeente zelf reeds een voorbeeld gehad, dat een schoolvergadering, dus een vrijwillige, tot minder gewenschte verhoudingen tusschen hoofd en onderwijzers leiden kan. In het rapport van de Schoolcommissie is, naar ik meen, hier over een mededeeling gedaan, en als wij nu verplichte school vergaderingen hebben en de onderwerpen zijn bepaald aan gegeven die moeten behandeld worden, dan is dat een geheel andere zaak dan wanneer men dat vrijlaat. Daarom is het argument van den heer Sijtsma, dat Burgemeester en Wet houders een aanschrijving hebben gericht tot de hoofden om schoolvergaderingen te houden en dat dit in strijd is met hun advies in deze, niet afdoende. Het kan geen kwaad als de hoofden met het personeel van tijd tot tijd van gedachten wisselen over sommige maatregelen, maar dit is geheel iets anders, dan wanneer er een reglement is dat zegt: over die onderwerpen zult gij met uw onderwijzers moeten handelen en dat is hun advies. De heer van Hamel. M. d. V. Ik juich wel eenigszins toe het idee van den heer Vergouwen om te vragen in verschil lende gemeenten, hoe die instelling daar werkt. Ik vind het ook daarom van belang, omdat men dan zal zien, dat wel licht wel in naam in 32 gemeenten van ons vaderland een derge lijke instelling reeds bestaat, maar dat daarop in werkelijk heid veel af te dingen is. Wij hebben wel meer dergelijke verzekeringen gehoord, die later bleken wel eenigszins één zijdig te zijn. En zoo zou het ook hier kunnen zijn, dat het nuttig effect van verplichte gereglementeerde schoolvergade ringen door den bond van onderwijzers overdreven is voor gesteld. Het is een feit, dat in Amsterdam, en ik meen, dat dit ook in het rapport der Schoolcommissie wordt opgemerkt, die vergaderingen niet hebben beantwoord aan het doel, terwijl ook de beschouwingen van een paar hoofden van scholen in den Haag en Amsterdam, die de verplichte school vergaderingen hebben meegemaakt, ietwat minder optimis tisch zijn dan de bond van onderwijzers het voorstelt. Het is een ieit, dat in de algemeene vergadering van den Bond, welke te Nijmegen is gehouden, met algemeene stem men een motie is aangenomen, waarin de meening werd uitgesproken, »dat er schoolvergaderingen moeten wezen, die de school besturen.»Een lid van het personeel wordt dan bij voorbeeld voor een jaar aangewezen als degene, bij wien het adres van de school is." Van een hoofd is daarbij geen sprake Er wordt dus gestuurd naar een hoofdelooze school en dat is wel bedenkelijk. Ik zal mij niet verzetten tegen een enquête als de heer Vergouwen wenscht. Daarvoor is dunkt mij wel wat te zeggen. Er kan geen bezwaar tegen bestaan, indien de Raad zijn oor deel wil opschortentotdat die enquête is ingesteld, want er is absoluut geen haast bij dit onderwerp De hoofden van scholen zijn de schoolvergaderingen wel willend gezind Indien de onderwijzers eenvoudig den wensch te kennen geven, dat zij gaarne eens bijeen willen komen om de belangen der school te bespreken, dan ben ik overtuigd, dat de hoofden bereid zijn aan dat verlangen te voldoen. Mocht dat onverhoopt niet het geval wezen ik wensch dit in het openbaar eens te zeggen dan zou ik, indien een onder wijzer zich tot mij wendde en mededeelde, dat hij en zijn collega's gaarne zouden vergaderen ter bespreking van een of ander onderwerp, maar dat het hoofd der school niet wilde mede-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 13