98 DONDERDAG 15 JULI 1909. Vergouwen is uitgegaan van de onderstelling, dat alleen de op dit gebied ontwikkelden er gebruik van zullen maken; maar ik kan constateeren, dat er maatregelen genomen zijn om te bevorderen dat juist zij er van zullen profiteeren, die er bet meest behoefte aan Jiebben. Ik geloot dus, dat het gewenscht is een proef met deze cursussen te nemen Al zijn er tal van onderwijzers, die heel goed zingen en leiding geven, ik meen dat er nog genoeg overblijven voor wie het gewenscht is meer kennis en begrip van zangonderwijs te krijgen. De heer Vergouwen, M. d. V. De heer Roem heeft gezegd, dat ik minder geschikt ben om over deze zaak te oordeelen, en de heer Pera heeft gezegd dat ik er boven sta. Wij zullen beide beweringen laten voor wat ze zijn, maar het verwondert mij wel, waai' de heer Pera opmerkt, dat in sommige klassen slecht gezongen wordt en sommige onderwijzers geen aanleg hebben voor zingen, hij het hoofd der school, waar hij dit opmerkte, niet gewezen heeft op dat gebrek. Dit was door verscbikking van lesuren te verhelpen geweest, en wat op de eene school kan, kan op de andere ook. Aan elke school zijn eenige onderwijzers, die in muziek en zang domineeren en het hoofd der school doet wijs aan die onderwijzers de leiding te geven in muziek en zang op zijn school. En de daarvoor gevorderde verschikking van lesuren is zeer goed mogelijk omdat over het algemeen aan zang niet veel uren besteed kunnen, worden. Er moeten ook schikkingen gemaakt worden voor de gymnastiek en dit kan dus voor het zingen ook heel goed geschieden. Wat het gehalte van de onder wijzers betreft, die zich hebben opgegeven voor het volgen der cursussen, ik heb er hooiden over gesproken en die zeggen, dat degenen die het het hardst noodig hebben zich niet hebben opgegeven. Het is totaal vrijdegenen, die den cursus niet willen volgen, behoeven het niet te doen. Ik herhaal nogmaals, dat ik deze uitgaaf als overtollig beschouw. Het bedrag is niet groot, maar f 225 weg te gooien vind ik toch n;et noodig. Ik zou zeggenlaten wij deze zaak aan de hoofden der scholen overlaten en laten die elk voor hun school maatregelen nemen om er in te voorzien. Het is wel waar. dat de Plaatselijke Schoolcommissie dé voorgestelde richting ingegaan is, maar ik vind deze richting verkeerd; zij had beter alles aan de hoofden der scholen kunnen overlaten. De heer van Hamel. M. d. V. Het spijt mij dat de heer Vergouwen van andere opinie is als Burgemeester en Wet houders. Ik wil iets zeggen om te voorkomen, dat de Raad het advies van den heer Vergouwen volgt. Ik zou dat betreuren en het zou kunnen zijn, dat men later zou zeggen: »wie weet wat er gebeurd was als den heer van Hamel iets gezegd had". Waar de heer Vergouwen als oud hoofd eener school met zekere autoriteit heeft gésproken, zou het kunnen zijn, dat de Raad zich aan zijn zijde zou scharen en dat zou mij spijten in het belang der zaak. Ik zelf ben niet muzikaal aangelegd, maar .ik gevoel er veel voor om de muziek tot haar recht te doen komen. De groote waarde van goed zang onderwijs wordt door alle onder wijs-autoriteiten werkelijk niet gering geacht en het spijt mij dat de heer Vergouwén van andere opinie is. Deze wil het doel bereiken door verschik- kin'g van onderwijzers, maar dan blijft dezelfde moeilijkheid bestaan. Wij willen de gelegenheid openen op goedkoope manier zooveel mogelijk onderwijskrachten beschikbaar te krijgen om het onderwijs in den zang tot zijn recht te doen komen! Dat is het verschil en waar het slechts gaat om een uitgave van f 225 voor één jaar, voor het nemen van een 'proef met een maatregel, welke, blijkens het feit, dat zich een 68-tal personen bereid hebben verklaard aan den cursus deel te nemen, veertig openbare en acht en twintig bijzondere onderwijzers voldoet aan een wensch van de onderwijzers, meen ik dat er tegen aanneming van dit voor stel van Burgemeester en Wethouders geen bezwaar kan bestaan. Deze maatregel zal ten goede komen aa!n het zang onderwijs, dat door den heer Vergouwen te veel miskend wordt. Ik hoop dan ook, dat de Raad deze voordracht zal aan nemen. De beraadslaging wordt gesloten en overeenkomstig het praeadvies van Burg. en Weth. met 21 tegen 7 stemmen beschikt. Voor stemmen de heerenvan der Eist, Hartevelt, Reime- ringer, Sijtsma, Zwiers, van Tol, van Gruting, Fockema Andreae, de Boer, Fokker, Rorevaar, van der Lip, Meuleman, van Hamel, Kerstens, Pera, Wildeboer, Corts, Roem, Briët en Timp. Tegen stemmen de heerenBots, Driessen, Bosch, P. J. Mulder, Vergouwen, van Hoeken en A. Mulder. XXIII. Verzoek van de afd. Leiden van den Bond van Nederlandsche onderwijzers om over te gaan.tot een instelling van verplichte, gereglementeerde schoolvergaderingen. (Zie lng. St. No. 187). De heer Sijtsma. M. d. V. Ik denk over deze zaak anders dan Burgemeester en Wethouders, die zich trouwens een zijdig hebben laten inlichten door de Schoolcommissie en in dit opzicht staan aan mijn zijde de Vereeniging van hoofden van Scholen, het Onderwijzers-Genootschap en de Bond van Nederlandsche onderwijzers, die allen pogingen hebben ge daan of doen om art. 21 der wet op het lager onderwijs, dat op deze zaak betrekking heeft, gewijzigd te krijgen. In 1903 werd hier ter stede de vergadering gehouden van de Unie van Christelijke onderwijzers, in welke vergadering met vrij groote meerderheid ik meen zelfs zonder stemming de wenschelijkheid van de gereglementeerde schoolvergaderingen mede werd uitgesproken. Indien ik over veel tijd te beschikken had er is hier echter reeds veel gesproken zou ik lust hebben het prae advies van Burgemeester en Wethouders uitvoerig te be antwoorden en te weerleggen, maar ik zal dat nu niet doen. Ik wil veronderstellen, dat alle leden hét praeadvies hebben gelezen en naar waarde hebben leeren schatten en daarom acht ik het niet noodig op alle punten, welke daarin worden aangeroerd,in te gaan. Ik zal mij dan ook bepalen tot het bespreken van enkele punten en dan zal ik mij daarbij op een ruimer en breeder standplaats stellen dan Burgemeester en Wethouders hebben ingenomen. Ik stel mij op het standpunt, dat het het streven van de hoofden van scholen en van de klasse onderwijzers is om door vriendschappelijke samenwerking het onderwijs te dienen en de belangen der school te bevorderen. Op welk standpunt hebben zich Burgemeester en Wet houders nu geplaatst, altijd weder op aanstichting van de Schoolcommissie Op dit standpunt, dat er in de school als het ware twee machten tegenover elkandei' staan, aan den eenen kant het hoofd der school en aan den anderen kant de onderwijzers, en dat die twee machten elkander haar rechten betwisten. Daarbij hebben Burgemeester en Wet houders partij gekozen voor het hoofd der school. Deze een zijdige opvatting is niet bevorderlijk voor de zaak van het onderwijs, dat alleen kan slagen als èn hoofd èn onderwijzers harmonisch samenwerken. Na deze algemeene opmerkingen zal ik bij eenige bezwaren van Burgemeester en Wethouders stilstaan. In de eerste plaats het wettelijke bezwaar. ,Ik zal daarbij niet lang stil staan ik herinner mij nog, dat ik eenige jaren geleden mij dooi den Voorzitter, toen ik ten gunste van een scheidsgerecht sprak en de Voorzitter zeide, dat dit in strijd was met de wet, heb laten vangen, terwijl ik later bemerkte dat dit instituut in Amsterdam én den Haag enz. heel goed kou bestaan, zoodat dan ook een rechtsgeleerde mij uitlachte omdat ik mij door den Voorzitter had laten foppen. Ik zou dus ondanks de verzekering van Burgemeester en Wethouders maar over het wettelijk bezwaar willen heen stappen, wetende dat gereglementeerde schoolvergaderingen in 32 gemeenten van ons vaderland zijn ingesteld en Gedeputeerde Staten der ver schillende provinciën dit niet in strijd hebben geacht met letter of geest van art. 21. Maar het zou en dit argument weegt zwaarder ook zijn in strijd met de belangen van het onderwijs, op grond hiervan, dat het gezag van het hoofd der school zou worden ondermijnd en dat botsingen te voorschijn zouden worden geroepen tusschen het hoofd en de onderwijzers, of dat de zelfstandigheid van het hoofd der school schade zou leiden als hij geen krachtige figuur is. Nu kunnen wij tweeërlei onderstellen: of het hoofd der school ïs^de meerdere, niet alleen in macht en zelfs in kennis, maar ook de zedelijk meerderedie zedelijk gezag kan uitoefenen over de klasseonderwijzers, öf hij is dat niet. Is hij het wel, dan ben ik overtuigd, dat geen gereglementeerde schoolvergade ring hem zijn gezag zal ontnemen, en den ondergeschikte van deze vergadering maken, en is hij niet een krachtige persoonlijkheid, is hij geneigd te loopen aan den leiband van zijne onderwijzers, dan geloof ik dat het beter is dat hij steun heeft van een wettige vergadering dan dat hij steun zoekt bij dezen of genen, die hij aanklampt of die zich aan hem opdringen. Ik vrees dus, dat door de schoolvergaderingen het hoofd der school allerminst zijn prestige zal behoeven te verliezen Ik ben overtuigd, dat wanneer enkelen hem den voet zouden willen dwars zetten, het grootste gedeelte dei- onderwijzers in het belang der school het hoofd zullen bij staan tegen zulke dwarsdrijvers. De derde grief is, dat de onderwijzers eigenlijk niet bedoelen wat zij vragen, want dat hun geheim doel is dat aan de school vergadering de macht zal worden toegekend, die nu het hoofd der school heeft. Dit is min of meer eeij insinuatie aan het adres van de onderwijzers Maar de gereglementeerde school vergadering geeft de onderwijzers nog niet evenveel invloed op het onderwijs als het hoofd, die met de wet in de hand kan zeggen: »ik wil het, zoo!' Wanneer wij een reglement voor die vergaderingen maken, hebben wij het in de hand daarin te zetten, welke rechten de onderwijzers zullen hebben en welke het hoofd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 12