er in dit geval geen termen bestaan om litt. d van art. 3
dei' pensioen verordening toepasselijk te verklaren/' En wat
sterker is, zij hebben die verklaring afgelegd na een zeer
ernstig en nauwgezet onderzoek, ingesteld met de weten
schap dat andere geneesheeren er anders over dachten. Toch
laat hun advies geen twijfel over. Maar wat voor reden zou
er dan kunnen geweest zijn voor ons college en welke reden
zouter thans ook voor Uwe Vergadering kunnen beslaan om
een van dit advies afwijkende beslissing te nemen? Zeker,
gaf het advies van dnze deskundigen van eenigen twijfel of
onzekerheid blijk, er zou misschien reden kunnen geweest zijn
om hun een tweede onderzoek op te dragen of zelts, al kent dan
ook de verordening zulk een herkeuring niet, een onderzoek door
twee andere door ons aangewezen geneesheeren te doen plaats
hebben. Maar er is van zulk een twijfel in hun oordeel geen
sprake. En de twijfel, die het gevolg zou kunnen zijn van de door
de behandelende geneesheeren afgelegde verklaring, mocht op
onze beslissing geen invloed uitoefenen en mag dit thans
ook niet doen op de uwe. Immers die verklaring is niet op
verordening gebaseerd, gaat buiten de verordening om en mag
dus geen gewicht in de schaal leggen Ware het anders,
de verordening zou niet langer voor behoorlijke uitvoering
vatbaar zijn. En bovendien, ware ook in dit geval de gewone,
wij zouden haast zeggen de legale weg gevolgd, er zou van een
afwijkende verklaring geen sprake zijn geweest en twijfel
ware er dus ook in het geheel niet gerezen. Er kan dus;
naar wij meenen, ook voor Uwe Vergadering geenerlei reden
bestaan om litt d van art. 3 der pensioen verordening alsnog
wèl op adressant toepasselijk te verklaren.
En wat nu in de tweede plaats adressants*subsidiair verzoek
betreft om hem, behalve het hem toekomende pensioen, nog een
persoonlijke toelage te verleenen, ook daarop moet door ons
afwijzend worden geadviseerd. Immers wij behoeven het u
niet in herinnering te brenge.ny hoe juist om aan die telkens
terugkeerende verzoeken om een persoonlijke toelage te ont
komen, de pensioensverordening werd ingevoerd. Ieder ambte
naar zou dan, na bekomen eervol ontslag, de uitkeering
krijgen, die hem toekwam. De moeielijkheid der beslissing,
waarvoor men zich vroeger bij dergelijke aanvragen telkens
geplaatst zag. zou worden ontgaan en onbillijkheid zou worden
voorkomen. Maar dan kan er ook geen enkele reden zijn om
thans weder boven het pensioen een toelage te verleenen en
dit te minder, waar hier .volstrekt geen buitengewone om
standigheden aanwezig zijn,, die zulk een extra-toelage zouden
wettigen.
Wij geven U mitsdien in overweging zoowel op het eerste
als op het tweede verzoek van adressant afwijzend te be
schikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan Heeren Leden der Gemeenteraad
van Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, de onder-
geteekende, W. F. N. Koster, eervol ontslagen Concierge aan
de Hoogere Burgerschool voor Jongens te Leiden, dat hem
bij missieve vain Burgemeester en Wethouders in dato 18 Mei
is toegekend een pensioen van ƒ298zijnde het bedrag
overeenkomstig zijne dienstjaren, dat hij echter in verband
met het door de Heeren Doctoren Bruining en de Bruine
GroeneVeldt afgegeven rapport, hetwelk in handen van
Burgemeester en Wethouders berust, eerbiedig verzoekt alsnog
terug te komen op het door Burgemeester en Wethouders
vastgesteld pensioen en dit te verleenen met inachtneming
der bepaling in en door den dienst verkregen of hem een
extra personeele toelage boven het door Burgemeester en
Wethouders vastgestelde pensioen te verleenen.
Hetwelk doende met de meeste hoogachting
UEd. dw dienaar
W. F. N. Koster,
eervol ontslagen Concierge der H. B School voor Jongens.
Leiden 2 Juni 1909.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van.J. .1. GROEN ZOON.