76
N°. 159. Leiden, 10 Juni 1909.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen,
dat het onderzoek der rekening en verantwoording van het
Krankzinnigengesticht »Endegeest" en het Sanatorium »Rhijn-
geest"dienst 1908, haar tot geen opmerkingen aanleiding heeft
gegeven.
Zii adviseert U die rekening goed te keuren:
in ontvangst opƒ,200591.06
in uitgaaf op
sluitende met een voordeelig saldo van 24862 45
De zuivere winst bedraagtna aftrek van rente en aflossing,
ƒ2526.005.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 160. Leiden, 10 Juni 1909.
Bij de Commissie van Financiën bestaan geene bezwaren
tegen den in hare handen gestelden suppletoiren staat van
begrooting van de Stads Bank van Leening en den staat van
af- en overschrijving op de begrooting dier instelling, beide
over het dienstjaar 1908.
Zij stelt U voor beide staten goed te keuren.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
No. 161. Leiden, 10 Juni 1909.
Tegen den in hare handen gestelden suppletoiren staat van
begrooting van de Stedelijke Werkinrichting en den staat
van af- en overschrijving op de begrooting dier instelling,
beide het dienstjaar 1908 betreffende, heeft de Commissie
van Financiën geene bedenkingen.
Zij adviseert U mitsdien tot goedkeuring van beide staten
te besluiten.
Dé heer A. L. Reimeringer, lid van het Bestuur der Werk
inrichting, heeft aan het onderzoek geen deel genomen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 162. Leiden, 10 Juni 1909.
De Commissie van Financiën' heeft de eer U mede te deelen,
dat zij tegen den in hare handen gestelden staat van af- en over-*
schrijving en de rekening van het Gereformeerd Minne of
Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis, beide het dienstjaar
1908 betreffende, geene bedenkingen heeft.
Zij stelt U derhalve voor dien staat en die rekening goed
te keuren, wat de rekening betreft:
in ontvangst op 10853 21
in uitgaaf op9906.99s
sluitende met een voordeelig saldo van. 946 215
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 163. Leiden, 11 Juni 1909.
Door H. Noordman wordt bij nevensgaand adres te koop
gevraagd het op de in de Leeskamer ter inzage liggende situ-
atieteekening met roode arceering aangegeven stukje grond
aan den Hoogen Rijndijk, buiten de voormalige Haagpoort, kad.
bekend onder Sectie M. no. 63, gem. Leiden, van welk perceel
het een gedeelte, ter oppervlakte van 36 M2. uitmaakt. Het
staat op het kadaster ingeschreven ten name van adressant,
maar de gemeente Leiden is daarvan mede eigenares. En
aangezien nu adressant het hem toebehoorend aangrenzend
pand wil verbouwen en vergrooten, wenscht hij het bedoelde
stukje grond in onverdeelden eigendom te bekomen.
Noch bij ons college, noch bij de commissie van fabricage,
bestaat tegen den verkoop bezwaar. En ook met den door die
commissie voorgestelden koopprijs van ƒ5.— per M2., kun
nen zoowel adressant als ons college zich vereenigen.
Mitsdien geven wij U in overweging te besluiten het aan
de gemeente in mede-eigendom toebehoorende strookje grond,
deel uitmakende van het perceel, kad. bekend onder Sectie M
n°. 63, gem. Leiden, groot 36 M2., tegen den prijs van ƒ5.
per M2. in onverdeelden eigendom af te staan aan H. Noord
man te Zoeterwoude.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan de Gemeenteraad van Leiden.
Met verzoek om het gedeelte grond van perceel Kadastraal
Sectie M No. 63 Haagweg, volgens kadaster in consumes met
de Gemeente Leiden te mogen koopen
Met verschuldigde eerbied en hoogachting
UEd. dw. dienaar
H. Noordman
Zoeterw. bij Leiden 27 Mei 1909.
N°. 164. Leiden, 10 Juni 1909.
Naar aanleiding van nevensgaand verzoek van W. F. N.
Koster willen wij, na hetgeen ter zake reeds door ons werd
medegedeeld in n°. 120 der Ingek. Stukken van dit jaar,
nog het volgende onder uwe aandacht brengen.
Adressant beroept zich op een door hem overgelegde ver
klaring van de doctoren Bruining en de Bruine Groeneveldt.
waaruit zou volgen, dat hij tengevolge van de uitoefening van
zijnen dienst ongeschikt zou zijn geworden voor de waar
neming van zijn betrekking, en meent op dien grond,
krachtens het bepaalde bij art. 9, 2°, j°. art. 3, lift. d der
verordening van 20 Maart 1902 (Gem. BI. n°. 6), aanspraak
te kunnen maken op een pensioen, ten bedrage van f van
den voor hem vastgestelden pensioensgrondslag.
Wij behoeven u wel niet te zeggen hoe bedenkelijk het
zou zijn, indien de thans door adressant gevolgde handelwijze
bij andere gemeenteambtenaren, die omdat zij niet meer voor
hunne betrekking geschikt zijn, ontslagen wenschen te worden,
navolging mocht vinden. Op die wijze toch wordt een on
geoorloofde pressie uitgeoefend op de stadsgeneesheeren, die
ingevolge art. 6 door ons college met het onderzoek van den
ambtenaar, die voor pensionneering in aanmerking komt, wor
den belast.
Art. 6 der verordening zegt, dat Burgermeester en Wet
houders beslissen of de gevallen, bedoeld sub. litteris c en
d van art. 3 aanwezig zijn, na schriftelijke voorlichting van
twee door hen te benoemen geneeskundigen. Het is duidelijk
dat deze geneesheeren bij het door hen in te stellen onderzoek
geheel objectief en zelfstandig moeten te werk gaan. Zij moeten
daarbij volkomen onbevangen zijn, zonder in hun oordeel ook
maar in het minst door invloeden van buiten te zijn aan banden
gelegd. Meenen zij hun oordeel niet te kunnen vestigeh
zonder vooraf den behandelenden medicus van den betrokken
ambtenaar te hebben geraadpleegd, welnu, niets behoeft hen
te beletten dit te doen. Zij zijn volkomen vrij om de voor
lichting van dien behandelenden medicus in te roepen. Maar
gansch iets anders wordt het, wanneer de door ons aange
wezen geneeskundigen zich reeds vóór hun onderzoek ge
plaatst zien voor de' pertinente verklaring van den behan
delenden medicus, dat de aanwezige gebreken in en door den
dienst zijn verkregen. De behandelende medicus plaatst zich
daardoor, zij het ook zonder dit te willen, op den stoel, die
ingevolge art. 6 der verordening aan de door ons college
aangewezen geneeskundigen toekomt. Is nu, gelijk adres
sant schijnt te' meenen, de uitspraak van den behandelden
medicus beslissenddan kon het onderzoekbedoeld bij
art. 6 der verordening, wel achterwege blijven. Of, wordt
dit toch ingesteld en blijken de door ons aangewezen ge
neesheeren in meening met den behandelenden medicus te
verschillen, dan drukt op hen het odium, als zou hun onder
zoek oppervlakkig of onvolledig, in ieder geval ondeugdelijk
zijn geweest. In ieder geval is dan een conflict geschapen,
met het alleen voor den ambtenaar gunstige resultaat, dat op
die wijze een twijfel is in het leven geroepen, die slechts
hem ten goede kan komen.
Wij herhalen, een dergelijke behandeling van zaken kan, ook
om de moeilijkheden, welke daardoor in het leven worden
geroepen, niet anders dan afkeuring verdienen.
Maar, en wij zeggen dit, ook zonder daarom in het minst
te kort te willen doen aan de waarde van de door de be
handelende medici overgelegde verklaring, het moet u tevens
duidelijk zijn, dat zulk een verklaring van geenerlei invloed
kan zijn op de beslissing die in eersten aanleg van ons college
en c. q. in hooger beroep van U wordt verlangd. Art. 6 draagt,
en terecht, de medische voorlichting op aan twee door ons
benoemde geneeskundigen. De verordening ziet daarin en wij
zeggen dit alwéér, zonder daarom ook maar den minsten
twijfel te willen opperen aan de integriteit van de genees
heeren die i. c. de verklaring hebben overgelegd, een waarborg
dat bijkomende invloeden, zooals zich zoo licht bij den huis
dokter kunnen doen gelden, buiten spel zullen blijven. Be
doelde zij dit niet, de verordening zou eenvoudig de beslis
sing aan den huisdokter hebben overgelaten. Welnu, de
door ons aangewezen deskundigen, die adressant hebben
onderzocht, hebben zonder eenig voorbehoud verklaard, »dat