Egbert de Vries, Dijkgraaf.
75
bemaling door stoom geschiedt, aanmerkelijk is vermeerderd,
waardoor de behoefte aan een spoediger loozing van het op
den boezem uitgeslagen water nog is toegenomen, zoodat
Rijnland eerder bedacht moet.zijn op verruiming der bestaande
afvoerkanalen, dan dat eenige vernauwing daarvan zou kunnen
worden toegestaan.
Ons antwoord op de vraag in Uw bovenaangehaald schrijven
vervat, moet dus zijn, dat er bij ons in beginsel overwegend
bezwaar bestaat tegen het aanbrengen van een waterkeering
(schutsluis) in het Oestgeesterkanaal, daar zulks o. i. regel
recht in strijd met Rijnland's belangen is te achten.
Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland
Pijnacker, Secretaris.
Aan heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
's-Gravenhageden 18/24 Mei 1909.
Bij Uw hiernevens aangehaald'schrijven verzoekt Uw College
ons te willen mededeelen of het aanbrengen van een water
keering in het Oegstgeesterkanaal in beginsel bij ons bezwaar
zou ontmoeten.
Wij hebben de eer IJ, in antwoord daarop te kennen te
geven dat wij, met het oog op de afwatering van Rijnland
ernstige bezwaren hebben tegen den bouw eener schutsluis
in het Oegstgeesterkanaal.
Omtrent dit onderwerp is door ons het advies gevraagd van
den fïoofd-lngenieur van den Provincialen Waterstaat in dit
Gewest en wij achten het niet ondienstig U met het daarop
onder dagteekening van 17 dezer n°. 1208 uitgebracht rapport
in kennis te stellen.
Daartoe gaat een afschrift van dat rapport hiernevens.
De Gedeputeerde Staten der Provincie Zuid-Holland
Patijn, Voorzitter.
F. Tavenraat, Griffier.
Aan heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
's-Gravenhage, den 17 Mei 1909.
Burgemeester en Wethouders van Leiden vragen in den
hierbij teruggaanden brief van 6 Januari j. 1. n°. 8/3 of in
beginsel bij Uw College bezwaar bestaat tegen het aanbrengen
van een waterkeering (schutsluis) in het Oegstgeesterkanaal
om, ten behoeve der waterverversching, de strooming in de
stadsgrachten te versterken.
Het Hoogheemraadschapsbestuur van Rijnland, door Uw
College omtrent- dit verzoek gehoord, bericht bij schrijven
van 30 Januari j.l. n°. 1/192 dat aan dit bestuur reeds op
4 November*1908 door Leiden gelijk verzoek is gedaan, waarop
12 December 1908 n°. '13/2370 in het in afschrift overgelegd
schrijven is geantwoord, dat daartegen bij dat bestuur over
wegend bezwaar bestaat, omdat zulks regelrecht in strijd is
te achten met Rijnlands belangen.
Rijnland zegt dat het Oegstgeesterkanaal indertijd gegraven
is tot verbetering van den watertoevoer naar Rijnland's uit
watering te Katwijk.
Inderdaad is sinds jaren door Rijnland grootj zorg besteed
aan de uitwatering van zijnen boezem.
Toen in vroeger eeuwen de Rijnmond te Katwijk verstopt
was geraakt, moest het Rijnwater worden geloosd door de
te Spaarndam gebouwde sluizen, die echter niet in staat
bleken het water voldoende te loozen, zoodat herhaaldelijk
overstroomingen daarvan het gevolg waren. Zelfs toen de
Rijn in zijn vrijen loop was gestuit door dammen te Bode
graven, Stadsdam enz., schijnt zich nog herhaaldelijk water-
bezwaar te hebben doen gevoelen en is men er telkens op
bedacht geweest om den ouden Rijnmond te openen.
Eindelijk in 1802 werd eene Commissie in het leven ge
roepen om een onderzoek in te 'stellen naar betere afwatering
te Katwijk. Deze Commissie bestaande uit F. W. Conrad,
A. Blanken en S. Kros bracht in 1803 rapport uit, welk
rapport 4 Mei 1804 werd gevolgd door een decreet van het
Wetgevend lichaam der Bataafsche Republiek, waarin onder
zekere voorwaarden werd bepaald dat er een uitloozing te
Katwijk aan Zee zou worden gemaakt door Rijnland, welk
werk, in 1804 begonnen, in 1807 werd voltooid.
Tot deze werken behoorden het graven van het Kat wij ksche
Uitwateringskanaal, het Additioneele kanaal, het bouwen van
de buiten- of zeesluis, het bouwen van de binnensluis met
3 'openingen.
Bij gelegenheid van de droogmaking van het Haarlemmermeer
werden weder verbeteringen van de uitloozing noodzakelijk.
Behalve de, als gevolg der droogmaking, op Rijks kosten
gebouwde stoomgemalen te Spaarndam, Halfweg en Gouda,
werd het Uitwateringskanaal te Katwijk verruimd en door
een nieuw kanaal het Oegstgeesterkanaal met de
Warmonder Leede verbonden en daarmede in verband de
binnensluis te Katwijk vergroot door twee openingen bij te
bouwen.
In 1870 werd daarna nog het Additioneele kanaal verruimd,
terwijl het in 1880 tot stichting van een stoomgemaal te
Katwijk kwam en in 1882 het Additioneele kanaal nog werd
verdiept tot 3,50 M. -i- A. P.
Uit deze korte uiteenzetting, welke is ontleend aan het
werk van Jhr'. Teixeira de Mattos, blijkt voldoende wat door
Rijnland in het belang van zijn uitwatering is gedaan.
Dit Waterschap zorgt dan ook steeds zooveel mogelijk voor
handhaving van een gewenschten boezemstand, in den zomer
van 0,500,55 A. P., in den winter van 0,550,6Q M.
r A. P.
Te lage stand is nadeelig met het oog op inklinking van
boezemlanden met veenachtigen ondergrond, te hooge stand
weer voor den zandigen ondergrond der bollenlanden en
andere boezemlanden.
Deze normale stand tusschen 0,50 en 0,60 -f- A. P. wordt
verkregen, zoowel door loozing langs natuurlijken- of kunst-
matigen weg te Spaarndam, Halfweg, Katwijk en Gouda, als
door inlating van water te Gouda en aan de sluis in den
lJsseldijk aan de Enkele Wiericke door het Groot Waterschap
Woerden en de sluis te Bodegraven.
Vooral in tijden van groot waterbezwaar moeten alle ten
dienste staande'middelen worden gebezigd om het gewenschte
peil te behouden.
Bij deze groote zorg voor de boezembelangen is het dan
ook geen wonder dat Rijnland zich bedreigd ziet in zijne be
langen door den bouw van een schutsluis in het Oegstgeester
kanaal.
Bij het maken van dit kanaal in 1844 is het doorstroomings-
profil bij de bruggen zoo ruim mogelijk gehouden, de 7
openingen van de brug nabij de Leidsche Trekvaart zijn te
zamen groot 28,95 M. en het kanaal is op den waterspiegel
breed 38 a 40 M.
Om bij den bouw van een schutsluis geen mindere eischen
van doorstroomingsopening te vorderen dan Rijnland zich zelf
stelde, zou het kanaal ter plaatse stellig moeten worden ver
breed met de gezamenlijke breedte der gemetselde tusschen-
pijlers. Het bouwwerk zou daardoor zulke afmetingen aannemen,
dat door Leiden bezwaarlijk aan uitvoering zou zijn te denken.
Doch, zooal deze sluis tot uitvoering kwam, zouden aan de
bediening met het oog op de afstrooming van Rijnlands
boezem zulke voorwaarden moeten worden gesteld,-dat het
doel, waarvoor de sluis zou worden gesticht, vrijwel verloren
zou gaan.
Ik meen dan ook dat aan Leiden geen ander antwoord kan
vvorden gegeven dan dat Uw College, met het oog op de af
watering van Rijnland, ernstige bezwaren heeft tegen den
bouw van een schutsluis in het Oegstgeesterkanaal.
Ik heb dan ook de eer daartoe te raden.
De Hoofd-Ingenieur
(w. g.) van Elzelingen.
Voor eensluidend afschrift.
De Griffier der Provinciale Staten van Zuid-Holland
F. Tavenraat.
Aan het College van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland
te 's-Gravenhage.
N°. 158. Leiden, 9 Juni 1909.
Bij Koninklijk Besluit van 17 April 1907 werd de vergun
ning tot het verplegen van 24 vrouwelijke patiënten in de
houten hulppaviljoens op »Endegeest" verlengd tot 1 Januari
1910, zoodat die vergunning aan het einde dezes jaars vervalt.
Intusschen deelen Gedeputeerde Staten dezer provincie
ons mede dat het hun voornemen is ook na de sluiting van
het binnengesticht te 's Gravenhage, hetgeen in Septem
ber a. s. zal plaats hebben, zoolang als nader noodig zal
blijken gebruik te blijven maken van de vrouwenpaviljoens
op Endegeest, en verzoeken zij ons orde te willen stellen
op de bestendiging van het gebruik dier paviljoens.
Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging ons te
machtigen tot Hare Majesteit de Koningin het verzoek te
richten de vergunning tot het doen verplegen van 24 vrouwe
lijke patiënten in de houten hulppaviljoens op »Endegeest"
alsnog te willen verlengen tot 1 Januari 1912.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.