74 n°. 313, zoodat niet langer stegen, hoewel het met het oog op hare geringe breedte reeds onmogelijk is er met motor rijtuigen bp meer dan twee wielen door te rijden, niettemin toch voor die voertuigen in de verordening gesloten worden verklaard. Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging tot vaststelling van de navolgende ver ordening, houdende wijziging der verordening op het rijden met motorrijtuigen en rijwielen over te gaan. De Commissie voor de Strafverordeningen. Aan den Gemeenteraad. TERORDENING, houdende wijziging van artikel 3 van en invoeging van een nieuw artikel 9bis. in de verorde ning van 17 Mei 1906 (Gemeenteblad n°. 23), op het rijden met motorrijtuigen en rijwielen, laatstelijk ge wijzigd by verordening van 31 December 1908, (Gemeenteblad n°. 36). Art. 1. Artikel 3 van bovengenoemde verordening wordt gelezen als volgt »Het is den bestuurders van motorrijtuigen en van rijwielen verboden te rijden door de Maarsmanssteeg, de Donkersteeg, de Watersteeg en op de helling van de Vischbrug in de richting van den Nieuwen Rijn. Den bestuurders van motorrijtuigen op meer dan twee wielen is het bovendien verboden te rijden door de Mooi- Japiksteeg, de beide Vrouwenstegen tusschen de Breestraat en de Haarlemmerstraat, de Brandewijnsteeg, de Koddesteeg, de Mandenmakerssteegj de Hooglahdsche Kerksteeg, het gedeelte van de Groenesteeg, dat begrepen is tusschen de Hooigracht en de Vestestraat, de Pelikaanstraat tusschen de Oude Vest en den Ouden Rijn, over de Lange Mare (oostzijde) en op het Kort Galgewater. Den bestuurders van motorrijtuigen op twee wielen en van rijwielen is het vei'boden behalve door de in het eerste lid genoerpde wegen te rijden door de Schapensteeg, de beide Pieterskerk-Choorstegen, de Wolsteeg, de Ketelboeterssteeg, de Jodenkerksteeg, het Gangetje en op de Karnemelksbrug." Art. 2. Achter artikel 9 wordt ingevoegd een nieuw artikel 9bis, luidende: »Het is den bestuurders van motorrijtuigen op twee wielen en van rijwielen verboden op het stuur of de bovenhuis van die voertuigen personen mede te voeren." N°. 156. Leiden, 7 Juni 1909. Door den Burgemeester is onze aandacht gevestigd op eene moeilijkheid, welke artikel 2 der verordening op tapperijen, bierhuizen enz. en logementen bij de toepassing in sommige gevallen oplevert. Onder 't woord «houder" in genoemde ver ordening werd steeds verstaan degene, aan wien vergunning of verlof was verleend, derhalve ook indien het bedrijf voor den vergunning- of verlof houder werd uitgeoefend door een zoogenaamden zetkastelein. Nu blijkt er echter onlangs bezwaar te zijn gerezen tegen het vervolgen van een vergunninghouder, die geverbaliseerd was, omdat hij zijne tapperij geopend had op een anderen tijd, dan in de verordening is toegestaan, eji wel op grond van de meening, dat, waar, zooals i.e. het geval was, een zetkastelein het bedrijf uitoefende, de vergunninghouder voor de o,vertreding niet aansprakelijk kon worden gesteld zonder de woorden en de bedoeling der verordening geweld aan te doen. Met het oog hierop komt het ons wel gewenscht voor in de verordening een voorschrift te doen opnemen, gelijk ook in de politieverordeningen van verschillende andere gemeenten voorkomt, waarbij bepaald wordt, dat onder «houder" begre pen is hij, die dezen in de uitoefening van het bedrijf ver- vangt."1 Alsdan behoeft bij overtreding niet steeds proces verbaal te worden opgemaakt tegen den vergunning- of verlofhouder, doch kan dit ook geschieden tegen den hem in de uitoefening van het bedrijf vervangenden zetkastelein. Bovendien verdient het dan aanbeveling den vergunning- of verlofhouder te verplichten van die vervanging schriftelijk kennis te geven aan den Burgemeester. Op grond van het bovenstaande stellen wjj Uwe Vergade ring mitsdien voor tot vaststelling van nevensgaande veror dening te besluiten. De Commissie voor de Strafverordeningen. Aan den Gemeenteraad. VERORDENING, houdende wijziging van de artikelen 1 en 2 der verordening op tapperijen, bierhuizen enz en logementen van 1 December 1898 (Gemeenteblad no. 14), laatstelijk gewijzigd bij verordening van 25 Juni 1908 (Gemeenteblad no. 16). Art. 1. Aan artikel 1 van bovengenoemde verordening wordt een 2e lid toegevoegd, luidende: «De vergunning- of verlof houder, die zich in de uitoefe ning van het bedrijf doet vervangen, is eveneens verplicht daarvan schriftelijk kennis te geven aan den Burgemeester." Art. 2. Aan artikel 2 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende: «Onder houder in dit en de overige artikelen dezer veror dening is begrepen hij, die dezen in de uitoefening van het bedrijf vervangt." N°. 157. Leiden, 9 Juni 1909. Bij de behandeling van de gemeente-begrooting in de Raads zitting van 29 October 1908, werd door ons college aan wijlen uw geacht mede-lid Zaalberg een onderzoek toegezegd, in hoe verre het mogelijk zou zijn om door het maken van een waterkeering (schutsluis) in het Oegstgeesterkanaal, nabij het Warmonderhek, de doorstrooming in de Leidsche grachten te versterken ten einde op die wijze een meer geregelde water- verversching te bevorderen. Alvorens nu evenwel aan die toezegging gevolg te geven, meenden wij verstandig te handelen met ons vooraf van de medewerking te verzekeren der openbare colleges, zonder wier toestemming een dergelijk werk niet zou mogen worden uit gevoerd. Immers ook al mocht het in te stellen onderzoek aantoonen, dat het denkbeeld van den heer Zaalberg met kans op goeden uitslag voor verwezenlijking vatbaar was, dan nog ware veel vergeefsche arbeid verricht, indien later mocht blijken, dat hetzij het hoogheemraadschap Rijnland, hetzij de provincie de uitvoering van het werk niet zoude gedoogen. Wij hebben ons daarom zoowel tot Dijkgraaf en Hoogheem raden van Rijnland als tot Gedeputeerde Staten gewend met de vraag, of het aanbrengen van een waterkeering in het Oegstgeesterkanaal wellicht op principiëele bezwaren van hunne zijde zou moeten aistuiten. De van die colleges ontvangen antwoorden leggen wij U hiernevens in druk over. Wij hebben gemeend die antwoor den in de Ingekomen Stukken te moeten opnemen, zoowel opdat alles wat omtrent deze zaak verhandeld is, in de bij lagen uwer Jlandelingen te vinden zij, als ook om een even tueel latere raadpleging voor de raadsleden gemakkelijker te maken, wanneer het denkbeeld tot het plaatsen van een schutsluis in het Oegstgeesterkanaal later andermaal mocht opleven Wij verzoeken u thans van den inhoud dezer stukken kennis te nemen. Het zal u daarna duidelijk zijn, dat van iedere verdere verwezenlijking van het denkbeeld, om op deze wijze tot verversching van het Leidsche grachtwater te geraken, moet worden afgezien. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 12 December 1908. Naar aanleiding van Uw schrijven van 4 November j. 1. N°. 8/102, waarin U ons de vraag stelt, ot er in beginsel bij ons bezwaar bestaat tegen het aanbrengen van een water keering (schutsluis) in het Oestgeesterkanaal nabij het Warmonderhek, ten einde de strooming in de grachten Uwei- gemeente te versterken, hebben wij de eer U het volgende op te*merken. Het Oestgeesterkanaal werd indertijd gegraven tot ver betering van den watertoevoer naar Rijnland's uitwatering te Katwijk. De over dat kanaal gebouwde bruggen werden opzettelijk zoodanig ingericht, dat zij het doorstroomings- proflel zoo weinig mogelijk verkleinen; de in het kanaal staande jukken dier bruggen bestaan dan ook slechts uit gegoten ijzeren kolommen, staande op een door palen ge dragen watersloof, welke een zeer geringe breedte hebben, terwijl gemetselde tusschenpeilers, die een grootere breedte zouden hebben, vermeden werden. Het behoeft geen betoog, dat het in dit kanaal aanwezig zijn van een schutsluis, ook wanneer die sluis geheel geopend is, de waterdoorstrooming noodzakelijk moet belemmeren, zoodat het maken van zoodanige sluis niet vereenigbaar is met het doel, waarvoor het kanaal is gegraven. Dit klemt te meer, wanneer men bedenkt, dat in den loop der jaren het aantal der binnen Rijnland gelegen polders, waarvan de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 2