56 schrijven van 5 Maart tevoren den wensch had te kennen gegeven om van hare verplichting tot afbraak te worden ontslagen, en waar anderzijds de verkoop in 1903 juist had plaats ge had om de huisjes te doen afbreken en met het uitdrukkelijk beding dat de koop zou komen te vervallen, indien zij niet vóór 1 Mei van dit jaar waren opgeruimd, daar kwam het ons alleszins rationeel voor, dat wanneer het gebouwtje zou blijven staan, de gemeente daarover dan ook weder de volle beschikking zou erlangen. Dan toch zou de gemeente weder zelf voor het onderhoud kunnen zorg dragen en wat meer is, zou zij ook de zekerheid verkrijgen dat niet te eeniger tijd tegen haar wil toch tot de afbraak zou worden overgegaan. De gemeente-commissie bleek echter niet geneigd op ons verdoek in te gaan. Wel wilde zij hare medewerking ver- leenen om de huisjes in stand te houden, maar alleen onder het uitdrukkelijk beding dat deze in het vrije bezit zouden blijven van de kerkelijke gemeente. Immers verheeld aan de kerk, als deze huisjes waren, moest daarover niet door anderen kunnen worden beschikt voor doeleinden, die der gemeente commissie wellicht niet welgevallig zouden zijn. Hóe ongaarne zij dus ook de deskundigen, die op het behoud der huisjes hadden aangedrongen? in deze zou teleur stellen, zou zij toch nog liever tot de amotie overgaan, dan den eigendom weder prijs te geven. Het richtig onderhoud daarvan, zoo verzekerde zij, zou, ook waar de huisjes bij de Kerk verbleven, geen gevaar loopen. Het eenvoudigste zou dus zijn de commissie eenvoudig van hare verplichting tot afbraak te ontslaan. Na dit antwoord bleef er wel niets anders over, dan Uwe Vergadering voor te stellen de ontbindende voorwaarde van het koopcontract te laten vallen. Toch meenden wij nog een laatste poging te moeten aanwenden om Uwe Vergadering althans eenige meerdere zekerheid te geven, dat niet te eeniger tijd tegen haar wil tot de afbraak zou worden overgegaan. Immers wanneer de commissie in den vollen onbeperkten eigendom der huisjes zou zijn getreden, zou zij bij verande ring van inzicht dienaangaande toch weer te allen tijde tot hunne amotie kunnen besluiten. Er moest dus, naar het ons voorkomt, althans eenige waarborg zijn, dat ook in de toekomst met den wensch van den Raad zou worden rekening gehouden. En wij stelden daarom de commissie voor er in te willen berusten, dat in de plaats van de ontbindende voorwaarde, die zou worden losgelaten, deze andere zou komen, dat de commissie nimmer tot af braak der huisjes zou overgaan, alvorens daartoe vooraf goed keuring door den Raad zou zijn verleend. En opdat voorts ook een behoorlijk onderhoud der huisjes zou verzekerd zijn, scheen ons een tweede voorwaarde, dat de huisjes zouden moeten worden onderhouden ten genoegen van ons college, mede wel wenschelijk. Ook deze nadere poging had evenwel geen resultaat. De gemeente-commissie volhardde bij het eenmaal door haar in genomen standpunt, dat zij alleen dan van de afbraak der huisjes zou willen afzien, wanneer zij de volle vrije beschikking daarover zou erlangen zonder eenige bindende voorwaarde van welken aard ook. En wat met name het onderhoud be treft, zoo meende zij, dat de wijze, waarop de bouwkundige belangen, sedert jaren, èn van Hooglandsche- èn van Pieters kerk door haar waren behartigd, voldoende Waarborg gaf, dat ook het onderhoud van de accijnshuisjes veilig aan haar kon worden toevertrouwd. Onder deze omstandigheden kunnen wij, met de door Uwe Vergadering aangenomen motie van den heer Zaalberg voor oogen, dus niet anders doen, dan U voorstellen te besluiten de ontbindende voorwaarde van den in 1903 gesloten koop te laten vervallen en daarmede de gemeente-commissie van de haar bij art. 5 van het koopcontract opgelegde verplichting tot amotie der huisjes te ontheffen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 109. Leiden, 20 April 1909. Toen het verzoek van het collegium van het Leidsch Studentencorps om een gedeelte van het weiland aan den Zoeterwoudschen Singel bij gelegenheid van de lustrumfeesten in 1910 als feestterrein te mogen gebruiken, in uwe vérga- dering van den len April j.l. van de agenda was afgevoerd, werd ons in diezelfde vergadering nog verzocht alsnog een nader onderzoek te willen instellen of ook niet andere terreinen voor feestterrein zouden kunnen worden ingericht. Wij hebben de eer U hieronder in het kort den uitslag van het dientengevolge door ons ingesteld onderzoek mede te deelen. Het van dei' Werffpark zelve, waar vroeger steeds de feest tent stond, is door den bouw van den tweeden vleugel van het museum van Natuurlijke Historie daarvoor te klein geworden. Wèl zou misschien de feesttent over het water van de Steenschuur kunnen gebouwd worden, maar dan zou zij, om belemmering van de scheepvaart te voorkomen, zoo hoog boven het terrein van het Park moeten geplaatst worden, dat zij slechts langs hooge trappen te bereiken zou zijn. Ook het land naast Zomerzorg, waaraan dan de tuin van Zomerzorg als park zou moeten worden toegevoegd, biedt voor een doelmatige plaatsing van de tent te weinig ruimte, terwijl bovendien de smalle tuin van Zomerzorg geen voldoend wandelterrein zou opleveren. Op het Schuttersveld is overvloed van terrein aanwezig, maar de kosten, noodig om dit terrein door ophooging en wegen aanleg voor feestterrein geschikt te maken, zouden vermoe delijk nog hooger zijn, dan die voor het in orde maken van het land aan den Zoeterwoudschen Singel. Bovendien ontbreekt daar iedere parkaanleg. Het denkbeeld is daarom geopperd om den tuin van de buitensocieteit Amicitia als wandelterrein bij het Schuttersveld te betrekken. Maar nog daargelaten, dat daarvoor een brug over de singelgracht zou moeten worden gelegd en dat ook de tuin van Amicitia nog slechts een zeer matig wandelterrein aanbiedt, zou bovendien op die wijze geen behoorlijk geheel worden verkregen en zou de daarvoor noodige tijdelijke afsluiting van den Rijnsburgersingel nog veel grooter bezwaren opleveren, dan die van den Zoeter woudschen Singel. Het aan de gemeente toebehoorend land achter het Terwee- park zou mede belangrijk moeten worden opgehoogd. Hier mede en met den aanleg van een park zouden weer zeer belangrijke uitgaven gemoeid zijn. Bij gebruikmaking van het terrein bij het Posthof zou men almede in dezelfde bezwaren vervallen. Het land ligt vrij diep in den polder en een tuin ontbreekt. Bovendien pleit tegen de beide laatstgenoemde terreinen, dat zij aan den overkant van de spoorbaan liggen. Het nieuwe veernarktplein, met daarbij den tuin van Amicitia als wandelterrein, lijkt ons volkomen ongeschikt. De ligging van het terrein schijnt niet gelukkig, maar boven dien zou de nieuwe veemarkt juist in den tijd *van de drukke voorjaarsmarkten wanneer daaraan de meeste behoefte be staat aan haar bestemming moeten worden onttrokken. Overigens kleeft aan al de tot dusver behandelde terreinen, behalve dan het van der Werff-park, het euveldat zij te dicht bij de stations van spoor- en tramwegen liggen. Bij het Raamlarid buiten de Hoogewoerdspoort zou met een geringere ophooging kunnen worden volstaan, maar ook hier ontbreekt at weer een park; met den aanleg daarvan zouden belangrijke uitgaven gemoeid zijn. Het terrein van de buiten-societeit Musis-Sacrum kon bui ten beschouwing worden gelaten, omdat blijkens het in de Leeskamer liggende schrijven van den Praeses-Collegii her haalde pogingen bij het Bestuur van Musis aangewend om de beschikking over dat terrein te erlangen, vruchteloos zijn gebleven. Eindelijk zou nog, zonder van het terrein aan den Zoeter woudschen Singel gebruik te maken, over deZoeterwoudsche singelgracht de feesttent kunnen worden gebouwd met ge bruikmaking van het Plantsoen als park. De kosten van de daarvoor noodige paalfundeering zouden echter hooger zijn dan die van ophooging en wegenaanleg op het weiland, zoo dat ook van dit denkbeeld kan worden afgezien. Uit het bovenstaande blijkt dus, dat een geschikter terrein, dan dat, in het verzoek van het collegium vermeld, in de gemeente niet te vinden is. En wat nu den door den heer Fockema Andreae uitge sproken wensch betreft, om reeds thans van ons college te mogen vernemen, welke bestemming eventueel na de feesten aan het opgehoogde land aan den Zoeterwoudschen Singel zou worden gegeven, zoo moeten wij ook bij nadere overweging bij het in ons vorige praeadvies te dien aanzien ingenomen standpunt volharden. Welke die bestemming zal zijn, is meenen wij een zaak, die eerst later behoeft te worden uitgemaakt. Aller lei bestemmingen zullen aan het land kunnen worden gege ven er is geen enkele reden om ons thans reeds aan een bepaalde bestemming te binden. Immers, welke die bestem ming ook zijn zal, steeds zal het daaraan na ophooging beter dienstbaar kunnen worden gemaakt dan thans en de kosten van ophooging zullen dus nimmer nutteloos zijn besteed. In het eerste rapport van den Directeur van Gemeentewerken wordt over allerlei bestemmingen gesproken; de Raad zal te zijner tijd kunnen beslissen, welke de definitieve bestemming zijn zal. Ten slotte nog een enkel woord over het door de bewoners van Thorbecke-, de Laat de Kanter-, Was-, en Roodenburger- straten bij Uwe Vergadering ingediend adres. .Ons praeadvies over dat adres zal u later, nadat ook de commissie van fabricage zal zijn gehooid, bereiken. Maar reeds thans kunnen wij u mededeelen, dat op welke wijze ook aan de bezwaren van adressanten zal worden tegemoet gekomen, de oplossing daarvan toch nimmer van overwegenden invloed zal kunnen zijn op de beslissing van het thans aan uw oordeel onder worpen ver zoek. Immers hetzij dat door een pontje, gedurendp

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 2