44
heel buiten de bebouwde kom der beide voornoemde ge-
meenten.
Hopende dat UEd. Achtbare lleeren gunstig over dit schrij
ven mogen beschikken verblijf ik met de meeste
Hoogachting
UEd. Dw. Dienaar
A. J. Kat.
Leiden. 22 Februari 1909.
No. 81. Leiden, 17 Maart 1909,
Met het oog op de steeds toenemende werkzaamheden aan
het beheer van de brandweer in deze gemeente verbonden,
komt het ons billijk voor dat tot een herziening van de bezol
diging van den commandant en van den onder-commandant
worde overgegaan. Een wedde toch van 1000voor den
commandant moge als aanvangssalaris voldoende kunnen
worden geacht, wanneer de titularis eenigen tijd als zoodanig
heeft dienst gedaan en daarbij gebleken is behoorlijk voor zijn
taak berekend te zijn, dan is. naar wij meenen, eenige verhooging
van dat salaris aileszins gerechtvaardigd. Immers, er hebben
in onze gemeente niet slechts vele en daaronder zeer ernstige
branden plaats, zoodat reeds uit dien hoofde alleen een gansch
niet gemakkelijke taak op het leidend personeel van de brand
weer rust, maar bovendien is de commandant met een zeer
omvangrijken, steeds zich uitbreidenden administratieven arbeid
belast, zoodat ook daarvoor op een groot deel van zijn tijd
beslag wordt gelegd. Daarbij eischt inzonderheid de betrekking
van commandant' persoonlijke eigenschappen, die ook waar
overigens de vereischte kennis en ontwikkeling aanwezig zijn,
niet zoo gemakkelijk worden aangetroffen.
Onder deze omstandigheden komt het ons wenschelijk voor
dat de bezoldiging van den commandant nader aldus worde
geregeld, dat aan een aanvangssalaris van 1000,tweemaal,
telkens na 3 jaren dienst, een verhooging van 200.— worde
verbonden, zoodat dan aan den tegenwoordigen commandant
bij het in werking treden van dit besluit een salaris van
ƒ1400 zou worden toegekend. En voor den onder-com
mandant, die thans een salaris van 550.— geniet, zou dan
op dezelfde wijze de salarisregeling aldus kunnen worden
bepaald, dat aan een aanvangssalaris van ƒ500.— tweemaal,
telkens na 3 jaar dienst, een verhooging van ƒ100.zou
worden verbonden. De tegenwoordige onder-commandant zal
dan aanstonds een wedde krijgen van ƒ700.—.
Op grond van een en ander geven wij u dus in overweging
de bezoldigingen van den commandant en van den onder
commandant van de Brandweer nader in den boven aange
geven zin te regelen en te besluiten, dat deze regeling zal in
werking treden op 1 April a.s.
x\an den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
No. 82. Leiden, 17 Maart 1909.
Van het bestuur van de Stedelijke Werkinrichting ont
vingen wij in de maand Januari van dit jaar het verzoek
om een leegstaand locaal van het voormalige Caeciliagasthuis
te zijner beschikking te willen stellen, ten einde de werkplaats
van de wevers daar heen over te brengen. Aanleiding tot
dit verzoek vond liet bestuur in het groot gevaar voor en
bij brand, dat de zolderlocaliteitwaarin thans de weverij
gevestigd is, aanbiedt. Immers die zeer hooge zolder is alleen
te bereiken langs een steile trap, van boven afgesloten met
een luik. en de zolder zelf levert met zijn gasverlichting en
houten vloer en dakbeschieting groot gevaar voor brand op.
En waar nu in het gebouw van de Stedelijke Werkinrich
ting zelve geen enkele andere localiteit geschikt kan worden
geacht om tot weverij te worden ingericht, daar meende het
bestuur dat het in de onmiddellijke nabijheid liggende, ge-
lijkvloersehe, leegstaande lokaal van het voormalige Caecilia
gasthuis daarvoor het best zou kunnen worden aangewezen.
Tot ons leedwezen echter was het ons niet mogelijk het
bestuur in deze ter wille te zijn. Immers het bedoelde lokaal
in het voormalige Caeciliagasthuis is het zoogenaamde cholera
hospitaal en moet te allen tijde beschikbaar blijven om in
tijden van epidemiën lijders aan besmettelijke ziekten te
kunnen opnemen. Daaraan kan dus niet blijvend een andere
bestemming worden gegeven. Maar bovendien verzetten zich
daartegen allerlei andere belangen, die nader in het in de
Leeskamer liggend rapport van den Directeur van Gemeen
tewerken zijn aangegeven.
Toch moesten wij erkennen dat het brandgevaar in de
tegenwoordige weverij dringend voorziening eischt. En wij
verklaarden ons dan ook na gehouden onderzoek bereid een
bedrag van 650.— bij Uwe Vergadering aan te vragen, ten
einde zoodanige maatregelen te kunnen treffen, dat de wevers
zonder bezwaar hun werkzaamheden op den weefzolder zou
den kunnen blijven uitoefenen. Voor dat bedrag zal dan
namelijk het gaslicht door electrisch licht kunnen worden
vervangen; een standpijp der waterleiding zal in het gebouw
kunnen worden aangebracht met liefst op elke, en in ieder
geval op de hoogste verdieping, een brandkraan; eenig hout
werk zal kunnen worden opgeruimd en een nooduitgang naar
een aangrenzenden zolder, deel uitmakende van de woning
van den Directeur, worden aangebracht. Bovendien zullen
ongeveer 80 meter vlasslang met koperen stangkoppelingen,
straalpijp, enz. ten behoeve van de op de binnenplaats aan
wezige buitenbrandkraan worden aangeschaft. Door een en
ander zou, naar wij meenen, voldoende in het brandgevaar
zijn voorzien, zonder dat het noodig zou zijn nog bovendien
de zoldertrap te veranderen, die voldoende breed en niet al
te ongemakkelijk is.
De commissie van fabricage verklaarde zich met de hier
voorgestelde voorzieningen geheel te kunnen vereenigen en
het Bestuur der Werkinrichting verklaarde ze gaarne te aan
vaarden.
Mitsdien geven wij U in overweging te besluiten, door
vaststelling van den hierbij overgelegden staat van af- en
overschrijving, een bedrag van ƒ650.— te onzer beschikking
te stellen ten behoeve van het treffen van eenige voorzie
ningen tegen brandgevaar in het gebouw der Stedelijke
Werkinrichting.
Op den post voor Onvoorziene Uitgaven zijn thans nog
ƒ11141 beschikbaar.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 83. Leiden, 17 Maart 1909.
De ervaring van de laatste jaren heeft geleerd, dat de
Verordening op de Brandweer, vastgesteld door den Raad in
in zijne Vergadering van 6 Juli 1899 (Gem. blad n°. 7),
op menig punt wijziging of aanvulling behoeft. Reeds ge
schiedde dit voorzooveel de premiën en belooningen bij
brandblussching en beproevingen van spuiten betreft, bij
Uw besluit van 1 Sept. 1908, tengevolge waarvan onderschei
dene artikelen der Verordening verandering ondergingen,
opgenomen in de wijzigingsverordening vermeld in Gem.
blad n°. 23 van het vorig jaar. Evenwel, op nog menig ander
punt oordeelt de commandant der brandweer wijziging van
vooi schriften der verordening noodig en vandaar dat hij reeds
eenigen tijd geleden bij ons College indiende een ontwerp tot wij
ziging der verordening en van de instructiën voor het personeel.
Die instructiën worden vastgesteld door ons College, zooals
dan ook laatstelijk plaats had in onze vergadering van 10
Juli 1899 (Lie, Gem. blad n". 8)
De voorstellen van den commandant hebben in hoofdzaak
onze instemming kunnen verwerven, al zijn wij hier en
daar minder ver gegaan dan door hem was in overweging
gegeven, hetgeen blijken kan door vergelijking van dit
ontwerp met zijn uitvoerig toegelichte voorstellen, die ter in
zage van de leden ter lezing liggen. Ook hebben wij gemeend
dat sommige bepalingen der instructiën waarvan wijziging
voorgesteld wordt, beter in de verordening thuis behooren,
met name die omtrent de leeftijdsgrens van het personeel.
In 't algemeen oordeelen wij, dat het ontwerp weinig toe
lichting behoeft, daar die van den commandant, waar noodig,
voldoende licht geeft. De voorgestelde wijzigingen of aanvul
lingen toch, cursief gedrukt, spreken o. i. eensdeels voor
zichzelf, of zijn, anderdeels, zoozeer gevolg van veranderde
tijds- en levensomstandigheden, dat ook in dit opzicht ver
verklaring overbodig toeschijnt.
Een nieuw voorschrift betreffende den grondslag voor het
loon bij beproeving behoort ook beter in de Verordening dan
in de instructie van den commandant t'huis. Het is opge
nomen in art. 40 nieuw, en vindt zijn oorsprong in den eisch
der Rijksverzekeringsbank, waarmede rekening moet worden
gehouden, nu, volgens beslissing van den Centralen Raad van
Beroep, ook het personeel eener vrijwillige brandweer onder
de krachtens de Ongevallenwet verzekerden is te brengen.
Eindelijk vestigen wij Uwe aandacht op art. 10 (nieuw),
waarbij de hardheid, die in sommige gevallen door het ver
lagen van de leeftijdsgrens die ontslag medebrengt zou kunnen
ontstaan, is weggenomen voor hen, die de leeftijdsgrens
thans reeds bereikt hebben.
De Verordening zooals die, na aanneming der voorgestelde
wijzigingen, in haar geheel ter vaststelling wordt voorgedragen,
laten wij hierachter volgen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.