■200
DONDERDAG 29
OCTOBER 1908.
De Voorzitter. Ik vind uwe opmerking juist, dat het het
beste is om voor het sluiten der algeineene beraadslaging
over het voorstel en de motie te stemmen. Tevens ben ik
met U van meening, dat het het beste is om onze discussie
nu alleen te bepalen tot die beide zaken. En nu komt het
mij voor, dat wat de heer Vergouwen betoogt, niet gebracht
kan worden tot eene beschouwing daar over.
De heer Fokker M. d. V. Ik zou toch niet gaarne den
heer Vergouwen zijne rede zien eindigen. Het blijkt, dat hij
eene groote studie van de zaak gemaakt heeft en wanneer
hij nu moet afbreken, dan zouden niet alleen wij nu de be
schouwingen van den heer Vergouwen moeten missen, maar
zou hij ook zelf daarvan de dupe zijn. Hij heeft de zaak
breed opgevat en in verband gebracht met verschillende
andere punten op het financieel gedeelte van de begrooting
betrekking hebbende, naar het blijkt en het zou derhalve
m. i. zeer teleurstellend voor hem zijn, wanneer hij thans
zijne rede niet zoude kunnen voleindigen.
De Voorzitter. Ik zou niemand van de leden een teleur
stelling willen bezorgen door mijne leiding. Wanneer de heer
Vergouwen dus eenigen spoed wil betrachten, dan zal ik hem
in de gelegenheid stellen zijn betoog te eindigen.
De heer Vergouwen. Bij Hoofdstuk III vinden we voor de
politie ƒ2000 meer uitgetrokken dan het vorige jaar, een gevolg
van de nieuwe salarisregeling, waartegen niets te zeggen valt
Door de jaai lijksche verhoogingen is ook voor dezen post nog
vermeerdering te verwachten.
Zien we hoe de stad uitgebreid is en hoeveel van de politie
gevergd wordt, dan rijst de vraag, of deze post niet belang
rijk moet verhoogd worden door aanstelling van mannen, of
wat ik nog liever zou zien, door aanschaffing van meerdere
rijwielen.
Dat de toestand zoo niet blijven kan, blijkt ten duidelijkste
uit het bij den Raad ingediende adres, waarin we vermeld
vinden, dat de politie maar 13 vrije Zondagen kent en om
de 12 dagen een vrijen namiddag heeft. Dat is om een goede
politie te houden, te weinig. Maar om meerdere rust te
kunnen geven, moeten er meer mannen aangesteld of meerder
hulpmateriaal aangeschaft. We moeten dus niet verwachten,
dat op de politie te bezuinigen valt, wel dat ze meer zal
gaan kosten.
Trouwens, als we het geheele Hoofdstuk III van thans met
dat - van 1897 vergelijken, blijkt, dat er sinds slechts ƒ5500
voor dit hoofdstuk meer uitgegeven wordt dan vóór 10 jaar.
Dit is geen bijzondere sterke stijging. Er volgt uit deze
vergelijking, dat politie en brandweer geen belangrijk aandeel
hebben in de toeneming der uitgaven.
Hoofdstuk IV trekt daarna de aandacht, in 't bijzonder
volgnummer 113 »Kosten van het Slachthuis en van keuring
van slachtvee en vleeseh." Dit nummer wordt begroot op ƒ38151,
het vorig jaar op 33423, dus thans 4728 meer. In 1907
stond deze post op de rekening voor 35097, dus 3054
minder dan thans geraamd is. Bij de beschouwing der onder-
deelen bleek, dat er voor 3500 buitengewoon onderhoud bij
is. De verhooging wordt daardoor voor een deel verklaard,
en wettigt het vermoeden, dat ze het volgend jaar niet meer
terugkeert.
Toch mag deze post wel onder de bijzondere aandacht blijven,
daar uit het overzicht der ontvangsten en uitgaven van het
Slachthuis blijkt, dat er een nadeelig slot wordt geraamd van
14264 26.
Dit is dus een gemeentebedrijf, dat met een knap verlies
werkt. En de vraag rijst, of daaraan niets te doen is. Loopen
er niet te veel menschen om Is de zaak wel productief genoeg
ingericht? Zijn de salarissen in evenredigheid van den arheid
Dit zijn altemaal vragen, waarop ik thans geen antwoord
verwacht, maar die ik aan den Raad ter overdenking voorleg.
Men zegt wel, dat de gemeente er wat voor over moet
hebben, dat ze gezond vleeseh kan gebruiken. Ik geef dat
dadelijk toe, maar men kan gezond vleeseh gebruiken, zonder
dat het de gemeente zoo enorm veel kost.
Een inrichting als het Slachthuis moet toch niet persé met
nadeel werken. Hoe staat het daarmede in andere gemeenten
Ik ga daarop thans niet verder in, maar wijs er op, dat in
dezen toestand voorziening noodig is.
Hoofdstuk V, handelende over openbare werken, levert geen
stof tot bijzondere beschouwingen. Wat de salarissen meer
vroegen, is aan onderhoud minder uitgetrokken. Toch moet
de vraag gedaan, echter niet om aanmerking te maken, of
met de voorgestelde bedragen in de behoeften kan worden
voorzien, en of we tegenvallertjes als we verleden week ontmoet
hebben, niet meer kunnen verwachten. Dan zou de zuinigheid
de wijsheid bedriegen en was het slot nog bekaaid.
Het kleine Hoofdstuk VI ga ik thans stilzwijgend voorbij,
om het daarop volgende Hoofdstuk nader te beschouwen.
Dit Hoofstuk noemt het grootste bedrag, dat op de begrooting
voorkomt. Voor het gezamenlijk onderwijs wordt de som van
446779 uilgetrokken, dat is 22793 meer dan in 1908
geraamd is en 29169 meer dan in 1907 uitgegeven is.
Deze vermeerdering mag zeker wel eens onder de oogen
gezien worden. Waar ze een gevolg is van de salarisverhoo-
girigen van den laatsten tijd, kan ze buiten bespreking blijven,
daar een arbeider en dus ook een onderwijzer zijn loon toekomt
en er tegenover deze uitgaven meerdere uitkeeringen van het
rijk staan.
Dit hoofdstuk vertoont echter ook op andere onderdeelen
uitzetting, waarom de vraag rijst, wat is er aan te doen om
dezen tak van dienst, die de gemeente voortdurend meer kost,
minder zwaar te doen drukken.
Het antwoord mag niet zijn, het onderwijs minderwaardig
maken. Maar de deugdelijkheid van het onderwijs hangt lang
niet altijd af van het geld, dat er voor besteed wordt. Dat
zit veel meer in de leiding en de werkzaamheid der mannen,
die er zich aan wijden.
Meer en meer dringt deze vraag in de gemeentehuishouding
om antwoord. Elke school toch, die de gemeente nieuw laat
bouwen, kost, wanneer ze bevolkt is, de gemeente een ƒ10006
'sjaars boven de rijksbijdrage.
Deze aanhoudende zorg kan dus tot aanhoudende bezorgd
heid voeren.
Dat hier met de uiterste behoedzaamheid voortgevaren moet
worden, blijkt elk jaar meer. Gelukkig, dat er nog bijzondere
scholen zijn; zij sparen de gemeente zuinig berekend ƒ50 a ƒ60000
uit Zonder haar was het belastingcijfer tusschen de 6 en 7
Elke bijzondere school, die er bijgebouwd wordt, geeft de
gemeente dus lucht.
Met vreugde mag begroet worden de poging, door enkele
onzer medeleden gewaagd en reeds vroeger door mij bepleit,
om door combinatie van de eerste klasse scholen tot bezui
niging te komen. Maar moet het geheele stelsel niet herzien?
Is het niet al te geconserveerd en past het nog bij den
tegenwoordigen tijd?
Dit is echter niet voldoende. Een geest van bezuiniging
moet in alle takken van onderwijs komen en zoolang een
schoolopziener klaagt, dat er onderwijskrachten te veel aan
gesteld worden zooals onlangs, en zeggen moet, dat ver
schillende onderdeelen, zooals bijv. de handwerken, zuiniger
kunnen worden ingericht, zoolang leeft de overtuiging niet,
dat het werkelijk niet goedkooper kan. Men moet, om dit
nader te zien, eens de sommen beschouwen, die aan eiken
scholier ten koste worden gelegd.
Zoo past de gemeente voor eiken leerling der lagere scholen
uit de dagelijksche ontvangsten ruim 24 bij, althans volgens
de rekening van 1907; thans dus iets meer; voor eiken
leerling der herhalingsscholen bijna 19, voor eiken leerling
der kweekschool ƒ69; voor eiken leerling der bewaar
scholen ruim ƒ18; voor de meisjes op de H. B. S. ruim ƒ158;
voor de leerlingen der Jongensburgerschool ƒ120; voor de
leerlingen van 't gymnasium ƒ105.
Al deze cijfers zijn gevonden uit de rekening van 1907.
Waar de cijfers zich uitzetten, worden deze sommen voor
1908 en 1909 dus hooger.
Hoe zou het bestuur eener bijzondere inrichting van on
derwijs er moeten komen, als het op eiken leerling zooveel
toe moest leggen.
Is hier geen reden om in te grijpen? Moet hier niet naar
een anderen regel gezocht, die de inkomsten meer in overeen
stemming brengt met de uitgaven.
En nu zijn alleen nog maar de bedragen genoemd, die uit
de dagelijksche kas der gemeente moeten genomen worden.
Wanneer echter elke school op zich zelve beschouwd wordt
en rente en aflossing berekend, worden de bedragen veel
meer. Ik zal bij deze begrooting geen voorstellen doen, omdat
ik ze van Burg. en Weth. verwacht.
Ik voor mij geloof, dat, zonder dat aan de deugdelijkheid
van het onderwijs te kort gedaan wordt en ik zou met
volle kracht en ernst tegenstaan, die daaraan zou tornen
dat de onderwijskosten minder drukkend kunnen worden
gemaakt Ik stap hierbij van hoofdstuk VII af.
De beschouwing van 't achtste hoofdstuk stemt niet minder
tot nadenken.
De gemeente-apotheek vraagt ƒ900 meer dan verleden jaar
geraamd is, de geneesmiddelen zijn 925 hooger geschat, en
de kosten voor ziekenverpleging staan voor 4100 hooger, die
voor krankzinnigen voor ƒ3500 meer.
In 't geheel is voor dit hoofdstuk 8431 meer uitgetrokken
dan het vorige jaar en ƒ5676 meer dan in 1907 er voor
uitgegeven is.
Het mag dus evenzeer tot een voorwerp van bijzondere
zorg gemaakt.
Wanneer we de hoofdstukken IX en X overslaan, komen
we tot het XIe hoofdstuk, dat elk jaar meer vraagt, dat der
rente en aflossingen
Dit jaar wordt 169418 daarvoor uitgetrokkendat is
slechts ƒ743 meer dan in 1908, maar ƒ8511 meer dan er in
1907 voor uitgegeven is.