DONDERDAG 29 OCTOBER 1908. 199 »niet onbeteekenende verlaging van den hoofdelijken omslag." Nu erken ik dat het voorstel van de meerderheid inderdaad een noodmiddel is, want iedere nieuwe belasting is impopulair. Welke belastingwetgever wordt met open armen ont vangen Aan den anderen kant is het verkeerd in belastingzaken alles op éene kaart te zettende ééne belasting moet het correctief zijn van de andere. Én het voorstel van de meer derheid is daarom zoo rationeel, omdat zij, die veel diensten ontvangen van de Gemeente voor bestrating, rioleering, politietoezicht, verlichting, daarvoor ook billijkerwijze moeten bijdragen, en omdat dan tevens de uitwonenden getroffen worden. Dit laatste argument kan niet hoog genoeg aange slagen worden en het legt dan ook in die gemeenten, waar eene dergelijke belasting, als hier wordt voorgesteld, is ter spraek gekomen, steeds veel gewicht in de schaal. Nu zullen sommigen misschien zeggen: laat ons afwachten, wat ten deze het Rijk zal doen en of het Rijk in den benar den toestand der gemeentefinanciën te hulp zal komen maar nu is het merkwaardig, dat men in het bekende rapport van de Staatscommissie voor de gemeente-fmanciën voortdurend met nadruk vermeld ziet, welke gemeenten reeds eene straat belasting hebben. Daaruit volgt, dat men in die commissie van oordeel is, dat eerst dan alle middelen, die der gemeente ter beschikking staan, zijn uitgeput, wanneer men in die gemeente o. a. ook eene straatbelasting heft. Dit wettigt de conclusie, dat, zoolang ook dit middel van heffing door de gemeente niet is aangegrepen, de Regeering niet licht van oordeel zal zijn, dat de betrokken gemeenten te hulp moet worden gekomen, al schijnt men op het oogenblik ook niet verder te willen gaan dan verruiming van het belastinggebied der gemeente in de wet te brengen. Indien ik over deze aangelegenheid in eene andere ver gadering zou hebben uit te spreken, dan zou ik zeggen «wanneer de leden eens wisten, wat het in het leven roepen van eene nieuwe belasting in eene gemeente zeggen wil. dan zouden zij in de verruiming van het gemeentelijk belastinggebied niet zooveel heil zien". Een zeer practisch middel, door Burgemeester en Wet houders ook aan de Regeering aanbevolen, is het aanslaan van die forensen, die hun bedrijf in de gemeente hebben voor het geheel der aldaar verkregen inkomsten. Dit achten wij een beter middel dan de eenvoudige verruiming van het belastinggebied, welke ons waarschijnlijk in jaren toch niets in het laadje zal brengen. Nu heb ik reeds de onderstelling geuit, dat het voorstel van den heer Juta geen goed zal doen aan het voorstel van de meerderheid van ons college, omdat het voor sommigen allicht eene aanleiding kan zijn om eerst een proef met den maatregel van den heer Juta te nemen. De bewering van den heer Juta, dat men voor zijn voorstel stemmende, toch ook zeer goed kan stemmen voor het voorstel van de meerderheid, is zeer zeker juist. Men kan zeer goed zeggen, dat tengevolge van de aanneming van het voorstel van den heer Juta, het heffingspercentage van de nieuwe belasting kleiner kan zijn, dan anders het geval is. Maar toch komt het ons voor, dat het voorstel van den heer Juta e. a. niet bevorderlijk is aan het voorstel van de meerderheid, wat wij als het betere beschou wen en die meerderheid is er dan ook op zich zelf bepaald tegen, omdat daardoor in deze half werk wordt gedaan. Wij zullen dan in het moeras blij ven en raken er op den duur dieper in. Zeker is het toch, dat indien wij met de riemen moeten blijven roeien, die wij nu hebben, er na verloop van tijd veel ingrijpender maatregelen noodig zullen zijn dan nu door de meer derheid worden voorgesteld, om aan de stijgende uitgaven het hoofd te bieden. Daarom geloof ik dat deRaad verstandig zal doen wanneer hij medegaat met de motie van den heer Meuleman. Wat dus het voorstel van den heer Juta betreft, de meer derheid van ons college verklaart er zich niet bepaald tegen, mits vastgekoppeld aan de motie Meuleman. Hier past toch het meest mogelijke voorbehoud opdat men door dit voorstel niet in de waagschaal stelle het voorstel van de meerder heid. Het is toch met het oog op de lasten in de toekomst niet verantwoord, met te zeggenkomen die tijden, dan komen die zorgen; neen, men moet vooruitzien; het is niet verant woord alles te laden op de toekomst, die medebrengen zal zeer belangrijke uitgaven, en waardoor dan zullen vereiscbt worden veel ingrijpender maatregelen dan hetgeen nu door de meerderheid van Burgemeester en Wethouders gewenscht wordt. De heer Vergouwen. M. d. V. Mag ik de bespreking van de motie samenkoppelen aan de algemeene beschouwingen over de begrooting zelve? De Voorzitter. Ik zou u willen aanraden liever eerst de voorstellen te bespreken en wanneer deze zijn afgehandeld kunnen wij aanvangen met de bespreking van andere punten betreffende de begrooting. De heer Vergouwen. Wat ik te zeggen heb staat in nauw verband zoowel met de algemeene beschouwingen als met het voorstel van de heeren Juta c.s. en de rnotie-Meuleman. Mijnheer de Voorzitter, toen ik de begrooting ontving, sloeg ik ze dadelijk op bij Hoofdstuk IV, afdeeling II bij het hoofd «Eigen Plaatselijke Belastingen". Uit het daar vermelde cijfer blijkt te allen tijde, daar het een sluitpost is, of de vermeerdering van uitgaven boven die der ontvangsten is gestegen. Ik vond dat de hoofdelijke omslag voor het volgend jaar begroot was op 386905, dat is 22405 hooger dan de begrooting voor dit jaar aangaf en f 76362 meer dan in 1907 op dezen post ontvangen is. Het totaal der aanslagen in den hoofdelijken omslag moet dus belangrijk stijgen, wil met de begrooting, zooals die ingediend is, het percentage gelijk blijven. Veel meer is te wachten, dat, heeft er geen belangrijke wijziging plaats, het percentage boven 5.03 zal stijgen. Ik acht dat voor onze gemeente, die noodig versch bloed moei innemen, een ramp, daar al de andere voordeelen, die de gemeente aanbiedt, vergeten worden, en er alleen gestaard wordt door binnen- en buitenstaander op het 5.03. Een gevolg daarvan is, dat de eigen inwoners de gemeente voorgoed verlaten of op de grens gaan wonen en dat anderen, die zouden kunnen komen, weerhouden worden. Al het mogelijke moet dus gedaan om het belastingpercentage te verminderen. Dat kan door vermeerderde ontvangsten en vermindering van uitgaven. Om dienaangaande een overzicht te krijgen, heb ik nage gaan, waardoor de stijging van het totaal ontstaan is. Wanneer wij beginnen met de uitgaven, vinden we onder volgnummer 67: Jaarwadden van de ambtenaren en bedienden ter Secretarie, dat deze post f 6400 hooger geraamd is dan het vorige jaar. Bij het doorlezen vond ik, dat onder deze post voorkomt de controleur der belastingen met een salaris van ƒ1800 en twee ambtenaren, samen met 1900, die vroeger op de post «Invordering der belastingen" stonden. De verheoging van ƒ6400 wordt dus hierdoor voor 3700 verklaard. Te verklaren blijft over een bedrag van ƒ2700. Voor een deel wordt deze verhooging veroorzaakt door de salarisverhooging der ambtenaren, voor een ander deel in de aanstelling van een nieuwen klerk Ik wil het hierover thans niet nader hebben. Doch alleen constateeren, dat de verhooging met ƒ6400 van dezen post alleszins verklaarbaar is, en misschien niet voor vermindering vatbaar is, of zoo al, dan toch voor een gering bedrag. Wanneer het ambtenaarscorps zoo blijft, zal deze post eerder toe- dan afnemen, door de jaarlijksche verhoogingen. Voordat er dus een nieuwe ambtenaar aangesteld wordt, mag er wel bijzonder nauwlettend nagegaan worden, of er niet op een goedkoopere wijze in den dienst kan voorzien worden, bijv. door aanstelling van volontairs, door langer en intenser arbeid en dergelijke. Tot zoover Hoofdstuk I. De Voorzitter. Mag ik den geachten spreker even doen opmerken, dat deze beschouwingen met de voorstellen en motie niets te maken hebben. Ik wil u straks gaarne het woord geven voor algemeene beschouwingen, maar daarbij is de heer Fockema Andreae ook aan het woord. Laat ons dus liever eerst de voorstellen en de motie af handelen om geen verwarring te stichten. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik doe niets anders dan conclusiën maken ten aanzien van het voorstel Juta en de motie Meuleman. Ik kom ten slotte op deze beide voorstel len aan. De Voorzitter Kan de heer Vergouwen dan niet recht op het doel afgaan? De heer Vergouwen. Ik kan wel vlugger lezen om spoediger aan het einde te zijn, maar mijne beschouwingen voeren tot conclusiën ten aanzien van de beide voorstellen. De Voorzitter. De Vergadering wil u niet aan banden leggen, maar ik acht het toch wenschelijk dezen regel te volgen, dat wij eerst de voorstellen en de motie behandelen en daarna de algemeene financiëele beschouwingen houden. Het is mij nog niet recht duidelijk, op welke wijze uwe redeneering in verband kan worden gebracht met het voorstel Juta en de motie-Meuleman, anders dan om te constateeren, dat de uitgaven gestegen zijn en er meer geld noodig is. De heer Fockema Andreae. M. d. V. Zou misschien het bezwaar van den heer Vergouwen niet zijn ondervangen en tevens gehandeld worden overeenkomstig uwen wensch, als wij eerst spraken over de voorstellen en de motie, dan algemeene beschouwingen hielden en na afloop daarvan over die voorstellen en de motie stemden Dan kan hetgeen de algemeene beschou wingen opleveren vóór of tegen de motie bij de stemming gewicht in de schaal leggen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 3