198 DONDERDAG 29 OCTOBER 1908. er over 42524. En,dan wil ik niet 5% bestemmen voor leeningsdoeleinden, maar 21 dus 21262. Telt men de oorspronkelijke 5000 die men wél geheel voor gewone uit gaven bestemmen kan daarbij, dan kom ik tot een cijfer van 26262 een cijfer dat bestaat uit twee deelen. De eerste 5000 kan geheel verdwijnen, die heeft geen reden van be staan meer. Het tweede is de helft van het bedrag, dat wij van de winst van de Gasfabriek afnemen om voor leenings doeleinden te bestemmen. Het gevolg is natuurlijk daarvan, dat de winst van de Gasfabriek dientengevolge zooveel groo- ter wordt. Als wij 26000 minder van de winst van de Gas fabriek afnemen, dan wordt de post van ontvangst van de Gasfabriek met het zelfde bedrag vergroot en dientengevolge kan ook de post van den hoofdelijken omslag met zooveel verminderd worden, en moet ook post 58, waarop uitgetrok ken wordt het bedrag, dat wij willen reserveeren voor leening, met het zelfde bedrag verminderd worden. In ontvangst en uitgaaf balanceeren die posten elkander dus. Dit is de leidende gedachte die er ons toe gebracht heeft dit voorstel te doen. Het ontlast den hoofdelijken omslag met ruim 26000 en legt geen nieuwe lasten op Nu wil ik er nog een enkel woord bijvoegen. Wanneer er leden zijn die meenen, dat het bedrag nog niet groot genoeg is om de noodige uitgaven te bestrijden en dat er behalve dit toch nog noodig zullen zijn nieuwe belastingen, dan zou ik daarop willen antwoorden, dat dit deze leden er niet toe behoeft te brengen, om ons voorstel, dat m. i. volkomen rationeel is, te verwerpen. Wat zal het gevolg zijn van aanne ming van dit voorstel? Dat indien de Raad besluit eene nieuwe belasting in het leven te roepen, die nieuwe belas ting dan tot een geringer bedrag zal kunnen worden gehe ven, dan anders het geval zou zijn. Dat is op zich zelf ook al een voordeel. Wij zullen het toch allen er wel over eens zijn, dat wij noode er toe overgaan om eene nieuwe belasting op te leggen. En wanneer het toch moet zijn, dan is het altijd een voordeel, dat die nieuwe belasting zoo weinig mogelijk drukkend is. Dus ook voor die leden die er in beginsel voor zijn om de gemeente Leiden eene nieuwe belasting op te leggen, is geloof ik ons voorstel toch ook zeer aanbevelens waardig. De heer Bots. M. d. V. Met het door den heer Juta ge sprokene tot aanbeveling van ons voorstel om eene wijziging te brengen in de tot dusverre gevolgde wijze van aflossen door de Gasfabriek, kan ik mij zeer goed vereenigen. Alleen wensch ik ook mijnerzijds er de aandacht op te vestigen, dat toen ik in de sectievergadering bij volgnum mer 211 de opmerking maakte in zake de aflossingen dooi de Gasfabriek, ik niet gedacht heb aan het al of niet invoeren eener straatbelasting, daar dat toen nog niet aan de orde was, zoodat het uit die opmerking voortgekomen voorstel, hetwelk wij nu behandelen, noch voor noch tegen de invoe ring eener straatbelasting gericht is. Ik wilde dit gaarne constateeren, opdat de voorstanders eener straatbelasting even goed voor ons voorstel kunnen stemmen als de tegenstanders. Tot heden ben ik wel geen voorstander van het invoeren eener nieuwe belasting, maar toch wil ik mijne vrijheid voorbehouden, want de mogelijkheid blijft bestaan, dat de voorstanders zulke sterke argumenten aanvoeren, dat een aanvankelijk tegenstander met hen medegaat. Ten slotte wil ik nog opmerken, dat de meerderheid van het Dagelijksch Bestuur in haar antwoord op het sectie-verslag rn. i. tegen het denkbeeld, belichaamd in ons voorstel, meer bezwaren van opportuniteit dan van principieelen aard bij brengt, zoodat ik de hoop koester, dat na de verklaring, dat ons voorstel de door haar gewenschte straatbelasting onge moeid laat, zij alsnog met ons voorstel zal kunnen medegaan. Mijnheer de Voorzitter, ik heb gezegd. De heer Meuleman, M. d. V. Gaarne wil ik een enkel woord zeggen tot toelichting van mijne motie. Bij mij staat één zaak vast, n.l. dat eene verdere verhooging van het per centage van den hoofdelijken omslag eigenlijk niet meer mogelijk is. Wij zijn nu gekomen op het cijfer 5.03%. De Wethouder van Financiën heeft herhaaldelijk als een soort van dreigende waarschuwing gezegd, dat 5.6% ongeveer het maximum is, waartoe wij mochten komen; dus wij zijn er reeds dicht bij. De uitgaven der gemeente stijgen voortdurend, maar ik acht zeer te bejammeren, dat daardoor juist het heffingspercentage van den hoofdelijken omslag naar boven gaat. Men wijst ons voortdurend op andere gemeenten, waar de hoofdelijke om slag veel lager is en dan geef ik dadelijk toe, dat wij ons daarop niet blind moeten staren, want daar bestaan dan ook nog andere belastingen; maar de redeneering is nu eenmaal zoo. Ik wijs op Nijmegen, dat zich verheugt in een zeer lagen hoofdelijken omslag, maar waar de gasprijs 7 cent bedraagt. Nog onlangs heb ik iemand uit Nijmegen aangetoond, dat wij met 5.03% hoofdelijken omslag en een gasprijs van 5| cent minder betalen dan wij te Nijmegen zouden doen met 2f% hoofdelijken omslag en een gasprijs van 7 cent. Wij behoe ven hier ook niet aan te komen met een verhooging van den gasprijs, waarvan ik trouwens ook een tegenstander ben, omdat men dan speciaal de groote gasverbruikers, de winke liers drukt. Men behoeft, geloof ik, niet een erg medelijden met deze personen te hebben, maar men moet hen ook niet te zwaar drukken. Nu heb ik mij afgevraagd, waarom wij geen belasting op gebouwde eigendommen kunnen heffen. Het voordeel daar van is, dat wij daarmede zullen treffen een aantal menschen, die gebouwde eigendommen in Leiden bezitten, maar verder geen relatie met de gemeente hebben en in de uitgaven niets bijdragen. Ik noem slechts de Maatschappij «Nationaal Grondbezit", die hier geheele straten koopt en geen cent in de Leidsche huishouding bijdraagt. Er zal tegen de motie aangevoerd worden, dat de menschen met een hoog inkomen dan minder worden belast. Iemand die is aangeslagen voor 25000, zal als de hoofdelijke omslag met 1% wordt verminderd, 250 minder betalen. Dat is juist, maar daar staat tegenover, dat dan ook tal van menschen zullen getroffen worden die niet in den hoofdelijken omslag vallen. Dit lijkt mij een groot argument voor deze belasting, dat die menschen welke niet door de inkomstenbelasting worden getroffen, door deze nieuwe belasting niet onbillijk, matig en tamelijk goed worden getroffen, zonder dat zij aanleiding kan geven om de huren op te slaan. Er zal toch geen huis eigenaar zijn, die wanneer hij 30 voor zijn huis moet be talen, daarvoor de huur zal verhoogen. De heer Sijtsmazegt: ja, dan zal hij de huur wel met 50 opslaan. Maar wanneer dit gebeurt, dan staat het den huurders vrij hun huis op te zeggen. Wanneer door een matige belasting op de gebouwde eigendommen, de huren omhoog zouden gaan, dan blijft het nog altijd eerie quaestie van vraag en aanbod. Men kan wel meer huur vragen, maar daarom krijgt men het nog niet altijd. Een feit is het echter, dat er tal van menschen zijn, die belang hebben bij de huishouding der gemeente en die daarin zoo goed als niets bijdragen. Dat is voor mij de aanleiding geweest om de motie in te dienen. De motie wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Nu de heer Juta het voorstel van de minder heid van het College van Burgemeester en Wethouders heeft verdedigd, wensch ik even het gevoelen van de meerderheid uiteen te zeiten. Dat er iets moet worden gedaan, dat voor ziening in de geldmiddelen noodig was, in dat opzicht waren de meeningen van de leden van het Dagelijksch Bestuur niet verdeeld. Uit het sectie-verslag blijkt, dat ook de Raad alge meen van meening is, dat er iets behoort te worden gedaan. De toestand onzer financien is verre van rooskleurig, het cijfer van den hoofdelijken omslag is bedenkelijk hoog, er moet dus iets afdoende geschieden. Nu wilde de meerderheid van ons college, dat het percentage van den hoofdelijken om slag op afdoende wijze zou worden verlaagd, en dat was naar onze overtuiging niet te verkrijgen door het voorstel van de minderheid. En dit te minder, omdat reeds bij deze begroo ting de uiterste zuinigheid is betracht, terwijl het zich laat voorzien, dat de uitgaven der gemeente in de naaste toekomst niet onbelangrijk zullen stijgen. Wat bovendien de minder heid wil, is de aflossing niet uitstellen, maar afstellen. Nu is vermindering van aflossing theoretisch reeds een verkeerde maatregel. De economisten zijn allen van meening, dat ver mindering van aflossing zelfs in principe verkeerd is. En wan neer al de heeren Juta en Bots zouden zeggen, dat hier te veel afgelost zou zijn met het oog op de tijdstippen waarover de leeningen loopen, zoodat wij met een verminderde aflossing zou den kunnen volstaan, dan blijft toch dit argument van kracht, dat men zoodoende een eersten stap zet op een verkeerden weg, die in den loop van tijd nog wel door meerdere stappen zal moeten worden gevolgd, tenzij er iets anders bijkomt. Men moge zeggen, dat ook deze maatregel aannemelijk is voor hen, die belangrijker vermeerdering van inkomsten willen, het ligt voor de hand dat menig lid van den Raad zal zeggen: laten wij voorloopig eerst een proef nemen met deze kleine besparing, en dan is de nieuwe belasting weer van de baan. Daarom zien wij zelfs in dit voorstel iets niet onbedenke lijks ten aanzien van den door de meerderheid gewilden maatregel. Wat zal nu het resultaat van het voorstel zijn? Dat niet zal afgelost worden ongeveer ƒ27000, welk bedrag na ongeveer vijf jaar zal gestegen zijn tot ƒ135000, welke som wij dan weer zullen moeten leenen. Dit is eene rekening van Bartjes. Rente en aflossing worden dus daardoor vergroot en het voorstel komt derhalve weer op uitstel van executie. Bovendien bereikt men met dit voorstel zóó weinig, dat het cijfer van 5 03% op zijn allerfraaist zal dalen tot 4.75 Is dit verschil nu noemenswaardig? Naar mijne meening zal men daardoor niet verkrijgen, wat in den considerans van de motie van den heer Meuleman zoo juist is genoemd eene

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 2