DONDERDAG 29 OCTOBER 1908. 217 De heer van der Lip. De heer Vergouwen is niet overtuigd, dat de maatregel door hem voorgestaan, tengevolge zal hebben, dat het publiek naar de stille pandjeshuizen zal worden ge dreven. Ik zal geen nieuwe pogingen aanwenden om hem toch te overtuigen, voor mij bestaat daaromtrent alle zekerheid. Die pandjeshuizen trachten door allerlei middelen het publiek naar zicb toe te trekken, o. a. door hun kantoor, als ik het zoo noemen mag, 'op tijden en uren open te stellen, waarop de gemeentelijke Bank van Leening is gesloten, zoo bijv. op Zondag. Op alle mogelijke wijzen trachten zij onder onze duiven te schieten. Ik geloof dus, dat de maatregel door den heer Vergouwen voorgesteld zeer verderflijk zou zijn. Nu moge de heer Vergouwen zeggen dat wanneer men een tekort van ƒ950 omslaat over al de panden, de verhooging heel gering behoeft te zijn, maar het geldt hier een principe. Het tekort toch kan stijgen, bijv. door verhooging van de salarissen van de ambtenaren bij de Bank. Dan zullen volgens het standpunt van den heer Vergouwen de kosten van beleening weder moeten worden verhoogd. Commissarissen zouden dat, ik herhaal het, een stap in een verderfelijke richting achten. De heer Vergouwen moge zeggen dat een philantropische instelling nog niet zoo behoeft te werken, dat de gemeente er schade bij lijdt, maar wij mogen toch zeker niet doen wat in het nadeel van zoo'n instelling moet uitloopen. De heer Vergouwen zal wel willen toegeven, dat Commissarissen wel in staat zijn te beoordeelen, wat de gevolgen van zulk een maatregel zouden zijn. Hij moet eenig vertrouwen hebben in ons beleid, en toch eenige waarde hechten aan onze be schouwingen, die toch een redelijken grond hebben. De heer Zwiers. M. d. V. Een enkele opmerking nog, ge deeltelijk naar aanleiding van het door den heer Bosch gesprokene. Wanneer Commissarissen eens aan het snuffelen mochten zijn in oude papieren der Bank, zouden ze, dunkt me, een goed werk doen met de geschiedenis eens na te gaan van het kapitaal dier instelling, en eens te zien, of in den loop der jaren niet groote bedragen daarvan door de gemeente zijn geannexeerd. In de tweede plaats zou ik er de aandacht van Burgemeester en Wethouders op willen vestigen, dat ook sommige huren door de Bank aan de gemeente betaald, zeer ruim zijn. Ik noem bijv. het kantoor aan de Lammermarkt, waarvoor 290 wordt betaald, terwijl ik het niet veel meer dan een werk manswoning kan noemen. Dat drukt het budget van eene dergelijke instelling zeer en bij een lager taxatie van die huur zou het schijnbaar groote deficit van meer dan 900 belangrijk verminderen. De Voorzitter. Na hetgeen door de heeren van der Lip en Reimeringer is gezegd, behoef ik daaraan niets meer toe te voegen. Burgemeester en Wethouders beschouwen ook de Bank van Leening als een philantropische instelling, zoodat alles wat schade zou kunnen doen aan het bezoek van die instelling moet worden vermeden. De beraadslaging wordt gesloten en de begrooting van de Bank van Leening zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Volgn. 134, verminderd met 40, wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Algemeene beraadslaging over hoofdstuk VII (Kosten van het Onderwijs). De Voorzitter. Hedenmorgen is aangekondigd, dat bij dit hoofdstuk zou worden behandeld de motie van orde van de heeren Fokker, Sijtsma en van der Eist. Het is echter reeds negen uur en ik weet niet, of het wel zaak is deze motie thans te behandelen. Misschien zijn wij met de begrooting op een niet te laat uur klaar, dan kunnen wij de motie altijd nog behandelen. De heer Fokker. M. d. V. Het is toch geen nieuwe zaak, die in den Raad komt. Jaar op jaar is er bij de begrooting op aangedrongen de zaak ter sprake te brengen en het ant woord van Burgemeester en Wethouders is altijd stereotyp geweest. Ik moet toch aannemendat Burgemeester en Wethouders en wie zich van het College met de verdediging van het antwoord van Burgemeester en Wethouders zal belasten, volkomen au fait zijn en dat de leden van den Raad een gevestigde opinie hebben. De Voorzitter. Ik vrees, dat de discussiën daarover niet zoo kort zullen zijn, als de geachte spreker denkt. Ieder heeft zijne meening en hij wil die gaarne mededeelen. Ik geef dus in overweging die motie nu niet te behandelen en het te doen zoo mogelijk na de begrooting. De heer van Hamel. M. d. V. Ik begrijp de zaak niet goed. Art. 20 van het Reglement van Orde zegt, dat een besluit nooit genomen worden kan over een voorstel om terug te komen op een vroeger besluit, zoo het niet op de agenda staat. Nu is op 15 November 1906 een voorstel, vrijwel overeen komende met het tegenwoordige voorstel, verworpenen daarom meen ik, dat wij het voorstel nu niet kunnen be handelen. De Voorzitter. Ik moet den geachten Wethouder doen opmerken, dat wij hier te doen hebben met eene motie, wat iets anders is dan een voorstel als in art. 20 van het Regle ment van Orde bedoeld wordt. Dit reglement onderscheidt tusschen voorstellen en motiën van orde. Deze laatsten hebben in alle vergaderingen eigenlijk den primeur, tenzij de ver gadering anders beslist. Ik geloof dus, dat wij correct han delen door deze motie aan te houden, maar ze niet van de agenda af te voeren. De heer Fokker. M. d. V. Namens mijne medevoorstellers ook kan ik zeggen, dat wij medegaan met uw voorstel. Wij zijn echter geenszins overtuigd door het betoog van den heer van Hamel en sluiten ons te dien aanzien bij u aan. Onze motie bedoelt geen terugtreden in een vroeger genomen be sluit; het is eene nieuwe motie en bovendien gaat zij als motie van orde voor andere zaken. De algemeene beraadslaging wordt gesloten. Beraadslaging over volgn. 135, luidende: Jaarwedde der onderwijzersf 2i8480'\ De heer Fokker. M. d. V. Ten aanzien van de openbare lagere school 2e klasse voor jongens is indertijd aan den Raad medegedeeld, dat voorloopig geen plan bestond die school te verbouwen. Zou ik u mogen vragen, of op het oogenblik daar toe plannen aanhangig zijn? De Voorzitter. Ik kan daaromtrent mededeelen, dat er geen plannen, maar wel denkbeelden zijn bij Burgemeester en Wethouders. De heer Fokker. Dus het denkbeeld van verbouwing is wel in overweging? De Voorzitter. Dat denkbeeld zweeft ons voor den geest. De heer Fokker. Dan begrijp ik het wel, mijnheer de Voorzitter. Dank u! De beraadslaging wordt gesloten en volgn. 135 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Volgn. 136 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofde lijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgn. 137 luidende: y>Toelagen en bij dragen tot opleiding van onderwijzersf 6575". De Voorzitter. Hierbij is voorgesteld een amendement van den heer Vergouwen om de toelage aan kweekelingen voor komende onder volgnummer 137 der begrooting te stellen op f 1500 en alzoo het voorgestelde bedrag van f 3000 met f 1500 te verminderen. De heer Vergouwen. Door een van de leden, ik was het niet, is in de secties de aandacht gevestigd op het groote bedrag uitge trokken voor kweekelingen en werd door hem gevraagd, of deze post niet langzaam aan kon worden verminderd. Het antwoord van Burgemeester en Wethouders is zeer merkwaardig. Zij zeg gen »het uitgetrokken bedrag 3000) wordt lang niet altijd geheel verbruikt." Waar dit vast staat, dat het aangevraagde bedrag hoogst waarschijnlijk niet noodig is, daar vraag ik, waarom f 3000 wordt uitgetrokken voor dit doel. Hoe meer er uitgetrokken wordt, hoe meer er kan gebruikt worden. Het is beter dat wat ook noodig is op de begrooting staat. Dan wordt verder door Burgemeester en Wethouders mede gedeeld, welk bedrag in de voorafgaande jaren voor kweeke lingen besteed is. In 1907 was dit f 955. Een bedrag van 1500 is dus in vergelijking met hetgeen in 1907 besteed is nog een vrij groot bedrag; vandaar mijn voorstel om de som van f 3000 met de helft te verminderen en alzoo te brengen op f 1500. Dan is er nog een ander bezwaar. Volgens het antwoord van Burgemeester en Wethouders krijgt ieder kweekeling f 100. Nu zijn die kweekelingen jongelieden die van de kweek school komen, hier vaak hulpdiensten verrichten en dan daar voor ƒ100 krijgen. Onder die jongelieden zijn ook echtereen massa meisjes, die hier blijven hangen, teneinde bij het onder wijs eene betrekking te krijgen. Die meisjes blijven soms 5, 6 jaar op een school werkzaam, alleen om hier ten slotte een plaats te krijgen. Wat is het gevolg daarvan? De beste krachten worden het eerst genomen, de minder goede krachten moeten langer wachten maar tenslotte krijgen zij toch in Leiden een beurt. Men mag dit voor die meisjes gelukkig achten, maar de vraag is, of het gelukkig is voor het Onderwijs. En mijn antwoord daarop is: neen! Wij hebben er hier in den Raad wel eens meer over gesproken, ook in geheime zitting, waaruit bleek dat er onder de kweekelingen zooals van zelf spreekt, ook minderwaardige krachten zijn. En toch komen zij op een goeden dag op de voordracht en worden zij door den Raad

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 21