DONDERDAG 29 OCTOBER 1908. 211 zaak staat. Wij weten wel, dat die vroegere bronnen vreeselijk veel last hebben opgeleverd, en daarom zou ik liever wat meer kolen gebruiken door vaart water te bezigen. En nu wordt weer in eens gezegd wij zullen de proef nog maar eens nemen, dat zijn zeker de Directeur en de Com missie. Men weet ook niet wat het geven zal; men moet het zoo waar nog onderzoeken, maar intusschen worden de bron - nen alvast maar gemaakt. De heer Eerstens. M. d. V. Ik kan niet anders zeggen, dan wat in ons antwoord op het verslag staat. De machine, die de installatie van het Slachthuis moet drijven, heeft geen kracht genoeg, om uitbreiding der electrische installatie toe te laten. Nemen wij de voorgestelde installatie dus niet, dan zullen wij de gasleiding moeten uitbreiden, dat niet voordee- liger zou uitkomen, dan wat wij voorstellen. Voor de bronnen is geen ƒ3500, doch slechts f 600 uitgetrok ken. Men overweegt thans de bronnen op eene andere manier te boren en ander materiaal daarbij te gebruiken, namelijk hou ten pijpen, met ijzeren banden vastgebonden, en op elkaar geschroeft. Dit is echter een plan, dat nog nader moet wor den onderzocht. De heer Zwiers. M. d. V. Ik zou even willen opmerken, dat op het Slachthuis zeer veel heffingen te doen zijn, waar door de bureaukosten een grooteren omvang krijgen dan bij den keuringsdienst van eetwaren. Die stedelijke belastingen veroorzaken een omvangrijke administratie en brengen natuur lijk kosten mee. Er gaan duizenden om aan inkomsten en uitgaven. Wat de nieuwe pijpen betreft schijnt het, dat het bodem water op het slachthuisterrein van dien aard is, dat het ijzer ook onder de waterlinie er voortdurend den invloed van ondervindt; het is alsof er vrije zuren in het water zitten, die het metaal invreten. Daarom durft men met een ijzeren buisleiding niet meer te beginnen. Toch moet er zulk water zijn om de noodige afkoeling te kunnen aanbrengen. Anders zou men gezuiverd singel water kunstmatig moeten afkoelen. Men zal het om die reden eens beproeven met houten buizen, die onder water grooter stabiliteit hebben. De beraadslaging wordt gesloten en volgn. 113 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs. 114 en 115 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over vlgn. 116, luidende: Jaarwedden van het personeel ten dienste van het beheer der openbare werken voor zoover niet onder de volgende artikelen begrepen f 20725." De heer Reimeringer. M. d. V. Zouden er geen termen kunnen gevonden worden om het jongemensch Rientsma, dat hier een jaar of vier werkzaam is, een traktement van f600 te geven? De heer Korevaar. M. d. V. Die mijnheer Rientsma wordt bepaald een nachtmerrie voor mijhij loopt den geheelen Raad af. Nu heb ik er niets geen bezwaar tegen, dat iemand zijn belangen bij zijne onmiddellijke superieuren niet veilig achtende, die gaat bepleiten bij de leden van den Raad, maar deze persoon gaat verder en gaat onwaarheden vertellen; hij gaat vertellen, dat hij evengoed het werk kan doen als zijn voor ganger en dat is beslist onwaar. Zijn voorganger was als geknipt voor dit soort van werk en deze moet nog heel wat leeren eer hij zoo ver is. Wij Willen echter trachten Rientsma, omdat wij te doen hebben met zijne huiselijke omstandig heden, in de plaats van zijn voorganger op te leiden, maar wij hopen dan ookdat hij zich wat meer tevreden zal gaan betoonen en geen ontevreden geest op het bureau zal kweeken. Wat het salaris betreft, wij mogen in onze sympathie tegenover Rientsma in dit opzicht niet verder gaan, als wij nu gegaan zijn. Er wordt voorgesteld hem te geven f550. Hij heeft geen enkel examen gedaan, terwijl hij pas 18 of 19 jaar is. Op de secretarie ontvangt een klerk f 600, wanneer hij 21 of 22 jaar oud is en dan moet hij nog eerst het examen hebben gedaan voor de gemeente-administratie. Wanneer wij dus aan Rientsma nu al f 600 zouden geven, zouden wij daardoor onbillijk zijn tegenover andere gemeente-ambtenaren, en hij verdient het ook nog niet. De heer Fockema Andreae. Ik wil wel even verklaren, dat de her.- Rient aa ook bij mij geweest isdoch dat hij niet heeft geprotest jrd en ook niet een toon heeft aangeslagen, die eenigszins onaangenaam kon zijn voor zijne superieuren of anderen. Integendeel, hij heeft zich bescheiden en zonder zich zelf in de hoogte te steken gedragen en alleen een ver zoek gedaan. Hij heeft zich dus niet gedragen tegenover zijne superieuren, zooals een ambtenaar dit niet moet doen. De heer Reimeringer. De heer Rientsma is bij mij ook ge weest en ik moet zeggen, dat hij zeer timide was. De beraadslaging wordt gesloten en volgn. 116 zonder hoof delijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgn. 117, luidende: Jaarwedden van het personeel verbonden aan het bureau van de bouwpolitie en van het woningonderzoekf4500." De heer Fokker. Er is in de sectie door mij de aandacht gevestigd op den staat van verzakking waarin enkele nieuwe huizen aan de Haarlemmertrekvaart verkeeren, en er is door mij gevraagd, of de toestand daar geen gevaar oplevert, en of krach tens de Bouwverordening Burgemeester en Wethouders geen strengere voorschriften hadden kunnen geven vóór den bouw. Nu komt het antwoord van Burgemeester en Wethouders mij wel eenigszins vreemd voor. In de eerste plaats zeggen Burgemeester en Wethouders: «Indien de toestand der nieuwe huizen ge vaar opleverde voor de openbare veiligheid, dan zou uit den aard der zaak van onzentwege zijn ingegrepen." Ik wensch te vragen, of het overeenkomstig de bouwverordening is, dat Bur gemeester en Wethouders alleen ingrijpen, wanneer iets ge vaar oplevert voor de openbare veiligheid. Wij geven toch niet alleen voorschriften voor de openbare veiligheid, maar ook om te krijgen behoorlijke woningen, die geschikt zijn ter bewoning. En wanneer Burgemeester en Wethouders verder zeggen, dat het gemeentebelang daar niet bij is betrokken, dan meen ik daartegenover, dat bij eene goede uitvoering van de bouwver ordening het gemeentebelang wel degelijk betrokken is. Dan wordt door Burgemeester en Wethouders als excuses aange voerd, dat het dan noodig zou geweest zijn om vooraf grond boringen te verrichten. Ik ben geen technicus, maar dit be twijfel ik toch. Immers in de onmiddellijke nabijheid is onlangs een ander blok huizen gezet, en die zijn zoo gezakt, de muren zijn zoo scheef en vertoonen zulke scheuren, dat iedereen be grijpt, dat men daarnaast bouwende, den zelfden toestand zou krijgen. Dat er scheuren komen zonder behoorlijke fundeering, spreekt vanzelf. Verder zeggen Burgemeester en Wethouders: «Thans wordt in twijfelachtige gevallen een breedere fun deering voorgeschreven." Dat ware hier bepaald noodig ge weest. Het is hier geen twijfelachtig geval. Burgemeester en Wethouders vervolgen dan: «maar de controle dat deze ook inderdaad wordt aangebracht is niet altijd mogelijk. Wanneer die controle niet mogelijk is, dan deugt, het klinkt misschien hard, mijnheer de Voorzitter, de dienst hier niet. Wanneer bij een anderen tak van dienst voorschriften wor den gegeven, dan sluiten die in, dat wat aangebracht is niet onder de aarde worde gewerkt, voordat is nagezien of alles in orde is, en als wij ons niet om den tuin willen laten leiden, door dat een bouwer de boel dicht gooit, voor een munitieuse in spectie geschiedt, dan behoeven wij den man slechts te dwingen den grond weer open te maken. Bij behoorlijke controle had men kunnen voorkomen wat nu gebeurd is. Naar mijne meening moet de bouwpolitie geplaatst worden onder den Directeur van Gemeentewerken. Men voert daar tegen aan, dat het niet noodig is en dat het in groote ge meenten ook niet gebeurt, maar in Arnhem en Haarlem ge schiedt het toch wel, terwijl het in Rotterdam een afzonder lijke dienst is. En in Amsterdam en in den Haag staat een bij uitstek wetenschappelijk man aan het hoofd, of waar dit niet het geval is, heeft men onmiddellijk naast het hoofd een ingenieur geplaatst. Ook waar rapporten aan den Raad moeten worden uitgebracht, vind ik het beter, dat dit geschiedt door den Directeur van Gemeentewerken, dan door het hoofd van de Bouwpolitie. De heer Korevaar. M. d. V. Tot mijn leedwezen moet ik met den heer Fokker verschillen in opvatting van de taak der bouwpolitie. De geachte spreker cijfert geheel weg, dat het hier in hooge mate de belangen van de bouwers zeiven geldt. Hij zou willen, dat wij langzamerhand het werk gingen doen voor de bouwers en wel het werk waarbij hun eigen belang reeds in hooge mate eischt een zorgvuldige en nauwgezette behan deling. Waar zij dit belang niet inzien, zouden wij volgens den geachten spreker een groot personeel moeten aanstellen om de menschen daartoe te dwingen. Maar waar gaat dan de bemoeiing van de Overheid heenWanneer voorgeschreven wordt eene dub bele fundeering te maken en er wordt toezicht op gehouden, dat dit werkelijk gebeurt, kunnen wij er toch niets aan doen, wan neer de bouwer die er b.v. 's nachts weer zou willen uithalen of wanneer er later een stuk wordt afgehakt. Bovendien heeft een bouwer er zelf het meeste belang bij dat zijn huis over eind blijft staan. Nu erken ik, dat de menschen niet allen een behoorlijk verantwoordelijkheidsbesef hebben, en dit is soms weer een gevolg van het niet samengaan der belangen van bouwer en geldschieter, maar dit is eenmaal zoo en de ge meente kan daarom toch niet de behartiging van het particu lier belang van al die bouwers gaan overnemen. Nu zegt de heer Fokker ook, dat men had moeten heien, omdat een eind verder de huizen teekenen van verzakking geven. Nu over drijft hij wel wat, wat dit laatste betreft. Misschien is de heer Fokker op dit gebied knapper dan ik; maar ik heb zulke ver rassende resultaten gezien op het gebied van gesteldheid van den ondergrond, dat ik op dergelijke gronden een bouwer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 15