150 niet, dan zal het beoogde doel slechts ten deele worden bereikt, daar immers ook reeds onder vigeur van de bestaande ver ordening zij, die tot de beide eerste klassen behooren, door de toepassing van art. 8 veelal geen belasting behoefden te betalen. Overigens zullen deze wijzigingen, hoezeer ook de kleinere inkomens daardoor zullen worden gebaat, van slechts geringen invloed zijn op het totaal belastbare inkomen in de gemeente. Dit toch zal met nog geen 80.000 worden verminderd en de opbrengst der belasting dientengevolge dus slechts 3 a 4000 minder worden. De andere wijzigingen, die wij bij deze gelegenheid zouden willen aanbrengen, zijn de volgende. Art. 6 der verordening zegt wat onder zuiver inkomen wordt verstaan en laat dan volgen »Na aftrek van hetgeen van den belastingschuldige wegens belasting, behalve deze inkomstenbelasting, door het Rijk, de Provincie, de Gemeente of andere publiekrechtelijke lichamen wordt geheven" De bedoeling dezer bepaling is natuurlijk dat het bedrag der inkomstenbelasting niet mag worden afgetrokken. De ervaring heeft echter geleerd, dat vele belastingschuldigen geneigd zijn de bepaling zoo op te vatten alsof men in de allereerste plaats het bedrag der inkomstenbelasting en dan bovendien nog dat der andere belastingen zou mogen aftrekken. Beter is het dus, om dit misverstand uit den weg te ruimen, te lezen »met uitzondering van" in plaats van «behalve". In de tweede plaats, de bedoeling is dit zeker nimmer geweest, laat de bepaling toe ook het aan successierecht bepaalde bedrag van het inkomen af te trekken. Dit zou ten gevolge kunnen hebben, dat iemand met een groot inkomen over een bepaald jaar in het geheel geen inkomstenbelasting verschuldigd is, omdat hij er nog een groote erfenis bij krijgt. Zoo iets mag natuurlijk niet mogelijk zijn. Het betaalde successierecht ver mindert den aanwas van kapitaal, maar kan nooit beschouwd worden als een vermindering van het inkomen. Om dus ook hier mogelijk misbruik in de toekomst te voorkomen zal behalve de inkomstenbelastiug ook het successierecht moeten worden uitgezonderd. Voorts kan een kleine aanvulling van art. 15 der verorde ning niet uitblijven. Dit artikel bepaalt dat in bepaalde ge vallen ambtshalve aanslag door Burgemeester en Wethouders plaats heeft »na door voormeld college wanneer zulks door hem noodig wordt geacht, te zijn gehoord of opgeroepen". Aangezien nu, na de aanstelling van den controleur der ge meentebelastingen verhoor veelal door dezen ambtenaar plaats heeft, is het gewenscht te lezen »na door of namens voormeld collegeenz. Ten slotte meenen wij dat art. 14 der bestaande verordening een niets zeggend voorschrift bevat en dus zonder bezwaar kan vervallen. Mitsdien geven wij U in overweging tot de vaststelling van de navolgende verordening over te gaan. VERORDENING houdende wijziging van de verordening van 18 Nov. regelende de heffing van een plaat- 27 Jan». 1898 selijke directe belasting te Leiden (Gem. BI. No. 5), gelijk deze laatstelijk werd gewijzigd bij verordening van 16 April 1908 (Gem. BI. No. 12). Artikel 1. De le zinsnede van de 3e alinea van art. 6 der bovenge noemde verordening wordt gelezen als volgt: »Na aftrek van hetgeen van den belastingschuldige wegens belasting door het Rijk, de Provincie, de Gemeente of andere publiekrechtelijke lichamen wordt geheven, met uitzondering van deze inkomstenbelasting en van het recht van successie;" Art. 2. De tabel, opgenomen in art. 7 der verordening wordt ge wijzigd als volgt: De le klasse omvat hen die een inkomen hebben van: meer dan ƒ500.tot beneden 000.terwijl voorts de 4e, 5e, 6e klasse enz. worden de 2e, 3e, 4e klasse, enz. Art 3. Aan art. 8 wordt toegevoegd een 3e lid, luidende: «Van inkomens, waarvan na de verminderingen, waarvan in dit artikel sprake is, minder dan ƒ50.overblijft, wordt geen belasting geheven." Art. 4. Art. 14 der verordening vervalt. Art. 5. In art. 15 wordt aan het slot gelezen «na door of namens voormeld college, wanneer zulks door hem noodig wordt geacht, te zijn gehoord of opgeroepen." Art. 6. Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1909. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 271. Leiden, 6 November 1908. Voor de benoeming van een onderwijzer aan de openbare school der 3e klasse N°. 7, in verband met de uitbreiding van het onderwijs aan die school tot de 12e klasse, hebben wij de eer u de navolgende voordracht aan te bieden: 1°. L. DE KONING, onderwijzer te Buiksloot; 2°. J. GROOTHOFF, onderwijzer te Boskoop; 3°. A. VAN WAMELEN, onderwijzer te Opheusden. Onder mededeeling, dat deze voordracht is opgemaakt in overleg met den Arrondissements-Schoolopziener, na ingewon nen bericht van het Hoofd der school, en dat de desbetreffende stukken in de Leeskamer ter inzage liggen, geven wij u in overweging alsnu tot de benoeming over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 272. Leiden, 6 November 1908. Ter vervanging van den onderwijzer J. W. Segaar, aan wien in de Raadszitting van den 22en October eervol ont slag werd verleend, hebben wij de eer u, na ingewonnen bericht van het Hoofd der school en in overleg met den Arrondisse- ments-Schoolopziener, de volgende voordracht aan te bieden voor de benoeming van een onderwijzer aan de openbare school der 4e klasse No. 1 1°. G. HONSELAAR, onderwijzer te Valkenburg; 2°. A. VAN WAMELEN, onderwijzer te Opheusden; 3°. J. IJ. PEEREBOOM, onderwijzer te Oegstgeest. Onder mededeeling, dat de stukken in de Leeskamer ter inzage liggen, verzoeken wij u tot eene benoeming over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. f

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 4