180 DONDERDAG 24 SEPTEMBER 1908. De heer Zwiers. Tegen de beschouwingen van den heer Fockema Andreae wensch ik een enkel woord van protest te doen hooren. Zooals de heer Andreae het voorstelt, zou de gemeente zich op hetzelfde standpunt mogen plaatsen als een particulier bij de vraag of een zaal al dan niet zal worden verhuurd. Ik meen dat de gemeente dit standpunt niet mag innemen. Wanneer een particulier iets doet, dan mag de gemeente zijn voorbeeld daarom nog niet volgen. Als een winkelier bijv. weigert aan A., B. of C. iets te verkoopen, dan staat hem dit vrij, maar het zou toch niet opgaan, dat de gemeente bijv. weigerde iemand gas te leveren, ook wanneer hij dit wilde betalen. Wat een particulier geoorloofd is, is daarom nog niet geoorloofd aan een openbaar lichaam. Juist de gemeente moet zich stellen op een strikt onzijdig standpunt. Waar niet de wet geschonden of het gemeente belang geschaad wordt, mag de vrijheid zoomin mogelijk aan banden worden gelegd. Dat men zorgt maatregelen te nemen waar verstoring der orde niet onmogelijk is, dat men zelfs eene vergadering verbiedt, waar die verstoring hoogst waar schijnlijk is, dat ligt in den aard der zaak. Maar waar zich dit laatste hier toch niet voordeed en desniettemin eene ver gadering, die in een soortgelijk geval vroeger op dezelfde plaats toegelaten werd, thans niet gehouden mocht worden, daar was het gemeentebestuur niet in zijn recht. Wel heeft de Burgemeester formeel het recht om te handelen zooals hij wil, maar moreel heeft hij m i het recht niet om een zaal te weigeren op grond dat de daar te houden bespreking iemand minder aangenaam zou zijn. Ik wenschte dit even in het midden te brengen om de opvatting weg te nemen, dat eene gemeente in dezen volkomen vrijheid zou hebben om naar welbehagen te weigeren of toe te staan, wat zij wil. De heer Fockema Andreae Ik heb niet gezegd dat de gemeente willekeurig de zaal mocht weigeren, maar ik heb gezegd dat die weigering niets heeft te maken met de schending van het recht van vergadering; dat recht is geheel wat anders. Het recht van vergadering kan men doen gelden tegenover den Staat, maar niet tegenover de gemeente als burgerrechtelijk bezitster van eene zaal. In zooverre kan de gemeente door het weigeren van het gebruik der zaal evenmin het recht van vergadering schenden als ik dit zou doen, wanneer ik eene zaal zou weigeren. Ik heb echter volstrekt niet gezegd dat de gemeente als eigenares van een gebouw moreel het recht zou hebben naar willekeur eene zaal te geven of te weigeren. Dat zou ik niet gaarne beweren. De heer Vergouwen. In den loop van het debat is een vraag bij mij gerezen, die ten deele door u beantwoord is, maar toch voor mijn gevoelen niet bevredigend. Het is deze vraag: hoe zal het nu in de toekomst gaan, wanneer zal de Stadsgehoorzaal wel beschikbaar zijn en wanneer niet? Die vraag heeft zich aan mij opgedrongen ook naar aanleiding van hetgeen de heer Aalberse heeft gezegd, die er op wees, dat een criterium noodig is, welk criterium volgens hem en dat is ook mijn gevoelen ligt in de wet op het recht van vereeniging en vergadering. Door deze geheele geschiedenis is er thans omtrent de verhuring der Stadsgehoorzaal onze kerheid ontstaan, en zou ik willen vragen: Hoe moet het nu in de toekomst daarmee gaan? De Voorzitter. Er behoeft volstrekt geen onzekerheid te bestaan omtrent de verhuring der zaal. De zaal zal altijd gegeven worden, mits dit niet in strijd is met het belang van een burger tegenover dat van een ander, waar het dus geldt een particulier betangen mits niet in strijd wordt gehandeld met de wet. De beslissing wanneer de zaal verhuurd mag worden, is aan den Burgemeester. Had men dit niet noodig geacht, dan had men indertijd een andere regeling moeten aannemen, maar er staat nu duidelijk: door of vanwege den Burgemeester. Wanneer de Burgemeester nu van meening is, dat agitatie tegen een bepaald burger der gemeente wordt beoogd, dan is naar mijn bescheiden meening de Burgemeester volkomen bevoegd de zaal te weigeren. De heer Fokker. M. d. V. Ik geloof wel niet dat er hier iemand in den Raad is, die er aan zal twijfelen, dat u bij het weigeren der Gehoorzaal gehandeld hebt zooals u meende naar plicht en geweten te moeten handelen, daarvan ben ik zeker Maar, en dat wil ik nog eens vooropstellen, ik geloof toch ook wel, dat nu in den Raad is gebleken, dat de motieven die u daartoe hebben geleid, niet alleen niet worden goedge keurd, maar dat zij feitelijk door niemand in bescherming worden genomen. Op eene zaak wil ik nog de aandacht vestigen. De politie is in de bladen zooals U het, meen ik, hebt uitgedrukt op eene schandelijke wijze belasterd. Nu heb ik tot mijn genoegen van u gehoord, dat dit een blaam is die onverdiend op de politie is geworpenhet is mij zeer aangenaam dat die verklaring door u is kunnen afgelegd worden en die ^blaam in elk geval is weggenomen. Wat aangaat de quaestie, dat de zaal is geweigerd omdat het gold een agitatie tegen een bepaald persoon, tegen een bepaalden patroon, wel, ik zou zeggenwanneer die patroon die agitatie wilde beantwoorden en zijn grieven tegen den arbeider had willen luchten, hij den volgenden dag de zaal ook had kunnen huren. De gevallen staan gelijk. Er zijn meer zalen, is gezegd; ja, maar er is maar één groote Stads gehoorzaal, en ik vind het ook principieel uitstekend, dat de gemeente de gemeenschap eene dergelijke zaal exploiteert. Daardoor en dat dient niet vergetenworden echter anderen die wellicht een ruimere opvatting zijn toegedaan, verhinderd, ook zulk een groote zaal te exploiteeren. Immers: voor twee dergelijke zalen is hier geen emplooi. En wanneer nu de ge meente in een gegeven geval bij verschil van opvatting de zaal niet wil geven, dan is het voor den aanvrager onmogelijk een andere zoo groote zaal te verkrijgen, en dan is het bezit van zulk eene zaal door de gemeente een gevaar. Ik vind daarom dat men bij het weigeren van eene zaal als de Stads gehoorzaal niet te voorzichtig kan zijn. Ook daarbij moet steeds een strikt onzijdig standpunt worden ingenomen. De personen die bij den waarnemenden Burgemeester zijn geweest hebben hem gezegd, dat behalve de persoonlijke zaak tusschen den patroon en zijn beambte, ook nog andere zaken zouden worden besproken; mijnheer de Voorzitter, bij slot van rekening doet het er eigenlijk niets toe of men al heeft toegegeven dat er persoonlijke zaken ook zouden worden besprokenhoofdzaak is, dat in de vergadering niet zou wor den gehandeld in strijd met de wet. De motie die gereed was gemaakt zal ik nu niet indienen. Ik geloof dat genoegzaam gebleken is hoe door verschil lende raadsleden over deze zaak wordt gedacht; ik weet, mijnheer de Voorzitter, dat u de motie naast u zoudt neer leggen en daarom zullen wij, zooals gezegd, ons verder be raden, op welke wijze deze quaestie tot een goed einde kan worden gebracht. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wensch, nu de motie blijk baar van de baan is, dit nog te zeggen, dat ik met mijne medeleden zal overwegen wat ons in deze te doen staat, om zooiets als thans is geschied in de toekomst niet meer mogelijk te maken. Het adres wordt hierop voor kennisgeving aangenomen. 9°. Begrooting van het Pensioenfonds voor weduwen en kinderen van gemeente-ambtenaren, dienst 1909. Is in de Leeskamer ter lezing nedergelegd. 10°. Bezwaarschrilten van verschillende personen tegen hunnen aanslag in de plaatselijke directe belasting, dienst 1908. Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. Tl0. Verzoek van den Bond voor Staatspensionneering om adhaesie te betuigen aan een aan H M. de Koningin gericht adres in zake de van staatswege toekenning van ouderdoms pensioen aan alle Nederlanders. De Voorzitter. Burg. en Weth. stellen voor dit verzoek voor kennisgeving aan te nemen. De heer Fokker. M. d. V. Ik stel voor dit stuk te stellen in 'handen van Burg. en Weth. om praeadvies. Voor kennisgeving aannemen is eigenlijk maar een mooi woord voor: in dp prullenmand gooien Men hoort dan niets meer van de zaak. De Voorzitter. Ik geloof toch werkelijk niet dat ouderdoms- verzekering op den weg der gemeente ligt. En of het op onzen weg ligt, waar de Staat en de Provincie nu al met de handen in het haar zitten over de financiën, zoo iets te steunen, betwijfel ik ook Ik beschouw al dergelijke voorstellen voor 3A als politiek. Men doet een voorstel waarvan men absoluut zeker is, dat het financieel niet uitvoerbaar is. Moeten wij nu aan eene dergelijke comedie meedoen? De heer Fokker. M. d. V. Nu loopt u, als ik het zeggen mag, vooruit op de behandeling der zaak zelve. Het geldt thans echter de praealabele quaestie of het stuk zal worden aangenomen voor kennisgeving dan wel worden gezonden aan Burg. en Weth. ten fine van praeadvies. Het verzoek is niet voorgelezen. U stelt even voor het voor kennisgeving aan te nemen, een hamerslag en de zaak zou voorbij geweest zijn. Verder hooren wij er dan niets meer van. Wanneer bet verzoek wordt gedrukt en opgenomen onder de ingekomen stukken, dan kunnen wij het allen lezen en beoordeelen. De Voorzitter. Wanneer de heeren er op gesteld zijn, wil ik het stuk wel even doen voorlezen. Het stuk luidt als volgt: Aan den Raad der Gemeente Leiden. Edel Achtbare Heeren! Ingevolge besluit van de Algemeene Vergadering van den Bond voor Staatspensionneering, gehouden 8 Juli 1908teTiel, is door genoemden Bond een Adres gericht aan H. M. de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 6